Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Anneleen Van Offel trok vorig jaar naar Israël om aan haar debuutroman te werken. deBuren mocht over haar schouder meekijken. Ze schreef voor ons over schrijfpijn en andere twijfels, over bijzondere ontmoetingen, over Israëlische uitzichten en Belgische inzichten, en hoe daartussen een debuutroman vorm krijgt. Terug in België gaat ze onvermoeibaar door met haar schrijfproces en krijgt haar debuut stilaan vaste vorm. Deze zomer is ze een van de 18 jonge schrijftalenten die met deBuren twee weken naar Parijs gaan om te schrijven.
Omdat de schrijfster lang in Israël verbleef, vroegen deBuren en Het Zoekend Hert haar om een essay te schrijven over diaspora. De gelegenheid was het verschijnen van de Nederlandse vertaling van Winternähe (Winternabijheid), het debuut van de Berlijnse schrijfster, journaliste en filosofe Mirna Funk. Dat boek werd op 26 juni 2016 bij Het Zoekend Hert in Antwerpen voorgesteld aan het publiek in aanwezigheid van de auteur en handelt over het wedervaren van een jonge Duitse vrouw met Joodse roots. Het zette Anneleen aan het denken ...
Over de diaspora als mentale gesteldheid. Een parallelle lezing van Winternabijheid van Mirna Funk.
In 1977 werden door de NASA twee ruimtevaartschepen gelanceerd met aan boord een gouden grammofoonplaat. Deze plaat bevatte geluidsopnames, tekeningen en teksten om de aarde zo goed mogelijk voor te stellen aan buitenaards leven. Wij vatten onszelf samen als moessonregen, Bach, het kussen van een kind, windhonden, en meer dan vijfenvijftig talen om ‘hallo' te zeggen.
Meer dan een boodschap aan mogelijke buitenaardse beschavingen was het een boodschap aan de mensheid zelf. Als we ons aan een andere intelligentie moeten presenteren, zijn we plots wel allemaal gewoon mens. Dan zijn wij een tekening van een naakte man en vrouw.
Eerder dan naar hun naam, vragen we naar waar mensen vandaan komen. Where are you from, de eerst gestelde vraag bij een ontmoeting in het buitenland. Alsof we zo een kamer openen in ons hoofd, vol beelden waartussen de mens zijn plaats krijgt. Niet als de regen die we allemaal kennen, niet als de wind die we allemaal kennen, maar als het beeld van het land zoals wij er in geloven.
De vrijgevochten of sletterige vrouw, al naargelang. Een terrorist of vrijheidsstrijder, al naargelang.
Wij worden voor elkaar een bepaald soort mens wanneer we zijn terug te brengen tot een land. Eerder dan aan de mensen die ons opvangen wanneer wij in de wereld vallen, ontlenen we onze identiteit aan de grond waarop de bevallingstafel staat.
Nochtans is het begrip van vluchten is zo oud als de mensheid zelf. Voortdurend trekken mensen naar oorden waar ze meer zichzelf zouden kunnen zijn dan op de plek waar ze zijn geboren. Ze nemen mee wie ze waren, en onderweg proberen ze te worden wie ze willen zijn. Nog meer dan vluchten is opbouwen een woord dat ons past. Huizen opbouwen, verbinding opbouwen, een werkelijkheid opbouwen waarin wij kunnen leven. Misschien vallen wij zo wel samen te vatten: als een vlucht die we gaandeweg vergeten.
Dat maakt iedereen betrokken bij het begrip diaspora. Ook wie wel op zijn geboortegrond kan leven en de vrije keuze heeft om te blijven of niet. Nog meer dan de letterlijke zin van het begrip, als verstrooiing of uitzaaiing van een volk, kunnen we daarom het begrip op een figuurlijke manier benaderen. De diaspora gaan over het verhouden tot elkaar. Het gaat om groepen mensen die elkaar terugvinden ver van de geboortegrond. Die hun identiteit eerder aan de groep dan aan het land ontlenen; of ook aan het oorspronkelijke land, maar dan in een nieuw land, ver van de geboortegrond verwijderd, met mensen die hun identiteit wél aan dat land ontlenen. En dan zijn er de tweede, derde, vierde generaties, voor wie afkomst meer een vertrekpunt dan de horizon is.
Dat stelt de samenleving voor verschillende vraagstukken. Hoe vallen deze groepen met hun verschillende verledens te rijmen? En meer: wat als de verledens van deze groepen onvermijdelijk blijken te botsen? Hoe kun je worden wie je wil zijn, als anderen jouw identiteit bepalen, alleen maar op basis van je afkomst?
Het zijn dezelfde vragen die terugkomen in Winternabijheid, de debuutroman van Mirna Funk. De jonge Lola wordt in haar thuisstad Berlijn geconfronteerd met antisemitisme. In Tel Aviv en Bangkok gaat ze op zoek naar een leven dat het beste bij haar past. Ze worstelt met de manier waarop Duitsland omgaat met zijn verleden. Ze verwijt hen dat ze geen verantwoordelijkheid opnemen voor het verleden. Ik citeer:
'Zeventig jaar hebben ze geprobeerd de oorlog en dat alles weg te schaven en veiligheid te creëren. En wat hou je dan over? Dat de mensen in Berlijn het bij voorkeur over de nieuwste Nike-sneaker hebben en de mensen in Bottrop over de Tatort-aflevering van afgelopen zondag.'
Kan een Joodse vrouw haar identiteit enkel in Israël vinden, of zijn er manieren waarop afstammelingen van Holocaustslachtoffers naast afstammelingen van nazisympathisanten kunnen leven?
In wat volgt zal ik de Joodse verspreiding als uitgangspunt nemen voor een figuurlijke lezing van het begrip diaspora. Daar heb ik verschillende redenen voor. Allereerst is er uiteraard de roman van Mirna Funk, die het uitgangspunt vormt van dit essay en die de vraag stelt hoe afstammelingen van Holocaustoverlevenden vandaag in Duitsland kunnen leven. In dit essay wil ik op basis van enkele thema's uit het boek een paar vragen opwerpen, die wellicht niet beantwoord kunnen worden, maar die hopelijk zullen leiden tot betere vragen. Hilde Keteleer zal na deze lezing met Mirna Funk in gesprek gaan over een aantal van deze kwesties.
Daarnaast haal ik graag Israëlisch schrijver Amos Oz aan, die in zijn boek Over Joden en woorden stelt dat het Joods-zijn sinds de moderniteit een metafoor kan zijn voor een universeel menstype. Sinds de moderniteit kent elke samenleving zorgen die voorheen specifiek Joods waren; de angst om het bestaan, de veeltaligheid, het belang van het oordeel van anderen, de nomadische rusteloosheid.
Tot slot wordt geen enkel ander volk zo door de ander bepaald als het Joodse volk. Zowel binnen de eigen gemeenschap, als de gemeenschap ten opzichte van niet-Joden. Het collectieve leven is sinds heugenis de meest geprefereerde natuurlijke Joodse bestaansvorm geweest. Van de tenten van Jakob tot de Kibboetsen van Israël. Wat Joden daarin nog onderscheidt van andere volken, is de gotspe, de aangeboren voorliefde voor tegenspraak. Joden zijn continu in dialoog, met de rabbijn, met hun ouders, met hun voorouders, hun leraars. Identiteit wordt niet alleen bepaald door de gemeenschap, maar ook door hoe je ermee verschilt. Ik citeer Amos Oz:
'Het is die oeroude Joodse individualiteit-in-verbondenheid die ieder mens stempelt met het zegel van Adam, zonder dat iemand identiek is aan een ander en zonder dat iemand helemaal alleen is. Dit is meer dan een Joodse waarheid. Het is een universele. Wij allen ontlenen onze identiteit aan andere mensen en andere dingen. We verkrijgen onze naam door alles wat we ooit hebben geweten en ooit hebben gedaan.'
Als je de diaspora als een mentaal begrip wil benaderen, is dit ook nog interessant om te weten: het Bijbelse Hebreeuws kent geen vraagtekens. Toch staan er in geen enkel Heilig Schrift zoveel vragen als in de Thora. Het is bij uitstek het boek van de retorische vraag, die niet als doel heeft beantwoord te worden, als wel om op een andere manier naar opvattingen te kijken. Ook de diaspora kan je als een retorische vraag lezen. Het lijkt de maatschappij voor problemen te stellen, maar het is in feite niet meer dan een wisseling van perspectief. Daarom beperk ik me in wat volgt tot een figuurlijke lezing van de Joodse diaspora, ook al is het begrip van vluchten universeel en heeft het begrip diaspora al lang niet meer enkel een Joodse connotatie.
Wanneer de diaspora begrepen wordt als een algemene verhouding tot ‘de ander', komen we op de fundamentele vraag die hiermee gepaard gaat: hoe kun je leven met een verleden waarin onomkeerbare zaken gebeurd zijn?
Hoe kunnen we verantwoordelijkheid voor het verleden opnemen en tegelijk vooruit kijken?
Een identiteit verkrijgen bij een bepaalde groep betekent ingelijfd worden in een geschiedenis, en met betrekking tot de vlucht van de geboortegrond, vaak ook een slachtofferschap. In De menselijke conditie gaat Hannah Arendt dieper in op de onomkeerbaarheid van het handelen. Voor haar is vergeving de enige manier om vooruit te kijken. Vergeving ziet zij als het vrijspreken van de consequenties van wat wij hebben gedaan, omdat ons vermogen tot handelen zich zou beperken tot één daad waarvan we ons nooit meer zouden kunnen losmaken.
Hannah Arendt koppelt daar het vermogen tot het maken van beloftes aan vast. Het maken en houden van een belofte zorgt voor een continuïteit tussen verleden en toekomst, het behouden van onze identiteit in iets wat per definitie onzeker is. Ze schrijft dat deze twee vermogens onlosmakelijk verbonden zijn. Slechts wanneer mensen bereid zijn hun fouten te erkennen en zich voor te nemen het in de toekomst beter te doen, kan de macht om iets nieuw te beginnen hen worden toevertrouwd.
Vergeving is een nieuwe daad, die niet onvoorwaardelijk is bepaald door de daad die haar heeft uitgelokt, en die dus zowel degene die vergeving schenkt als degene die vergeving krijgt, bevrijdt van de consequenties van die eerste daad.
Lola, het hoofdpersonage in Winternabijheid, is het daar niet mee eens. Ze staat in het Israeli museum in Jeruzalem, voor de foto's van de glazen kast waarin Eichmann tijdens het proces in 1961 had gezeten. De verteller noemt dit een symbool voor de leegte waaraan het Joodse volk na die zitting ten prooi was gevallen. Het proces gaf geen verlossend antwoord op de vraag hoe iets verschrikkelijks als de Holocaust had kunnen gebeuren. Lola barst uit tegen haar vriend Sjlomo.
'Vergeven is een soort uitwissen. Ongedaan maken. Maar wat er gebeurd is, is gebeurd. Als het verschrikkelijk was, hoef je het niet te vergeven. (...) Vergeving is bullshit,' zegt ze. Wat moet je volgens jou doen als je iets ergs hebt gedaan?' vraagt haar vriend. 'Het aanvaarden. Accepteren. Ermee leven. Niet vergeten. Je herinneren. Het moet in elke handeling zichtbaar zijn dat je begrijpt wat je hebt gedaan. Dat is verantwoording op je nemen. Vergeven is verantwoording afgeven.'
En verder:
De verlossing is niet het vergeven, de verlossing is de waarheid onder ogen zien. Want de mens is niet alleen goed, maar ook slecht. Kijk toch hoe de liberale wereld zich telkens weer rot schrikt als ze ergens barbarij ontdekt. Alsof er niets barbaars in de liberale wereld zelf zit. Belachelijk. In ieder van ons zit een barbaar. We moeten ophouden te geloven dat we helemaal perfect en beschaafd zijn en dat het kwaad enkel een misstap is die je jezelf alleen maar hoeft te vergeven.
In Winternabijheid is de manier waarop Duitsland met het verleden omgaat een belangrijk thema. Lola verwijt de Duitsers dat ze het verleden achter zich hebben gelaten, dat ze het kwaad hebben weg geschaafd uit hun samenleving. Terwijl ze, naar Lola's mening, hun schuld in al hun doen en laten zouden moeten meenemen. Deze aanklacht loopt als een rode draad doorheen het boek. Het heden is gedetermineerd door het verleden, wie Israël bekritiseert, moet ook Duitsland bekritiseren. Zoals Mirna Funk schrijft:
'Israël zou nu niet in deze vorm bestaan als de Holocaust niet had plaatsgevonden, en juist daarom is er ook geen geschiedenis van Israël zonder de Holocaust. Wie dit land wil beoordelen, moet ook Duitsland beoordelen, want zonder Duitsland geen Israël.'
Een vraag die mij bij het lezen opkomt is: hoe kan dat in de praktijk worden verwezenlijkt? Hoe kan er in volledige overeenstemming met het verleden geleefd worden en tegelijk naar de toekomst gekeken worden? Hoe gaat dit in landen waar het verleden ontzettend bepalend is geweest voor het heden, zoals in Israël? Hoe kan Israël daarnaast zelf de verantwoordelijkheid opnemen voor haar korte geschiedenis, met haar verwezenlijkingen en haar fouten, haar daden en wandaden, met het oog op een toekomst, al dan niet gemeenschappelijk met het Palestijnse volk?
In de documentaire Hip Hop in the holy land, zegt de Palestijnse rapper Tamer Nafar:
'Wat wij delen is dat onze beide grootvaders verdreven werden. Maar jouw Joodse grootouders werden door de nazi's verdreven, niet door mij.'
Ook Amos Oz wijst op een gemeenschappelijke geschiedenis:
'Zonder al te gemakkelijke vergelijkingen te trekken, kunnen we niettemin spreken van overeenkomsten. Zowel de Palestijnen als de Joden kennen de stekende pijn om een wereld die teloor is gegaan.'
Wie leeft in het verleden, zou het bestaan van het Palestijnse volk kunnen ontkennen. Een Palestina als staat heeft nooit bestaan, en onder Palestijnen is er een verscheurde identiteit, niet in het minst omdat het gebied sinds decennia versnipperd is. Een Palestijn in Oost-Jeruzalem voelt zich op een andere manier Palestijn dan wie in Gaza woont.
Maar een Waal voelt zich ook op een andere manier Belg dan een Vlaming. Wie in het heden leeft, zou moeten kunnen accepteren dat er intussen wel een Palestijns nationalistisch gevoel bestaat, en dat er alleen een toekomst is als beide partijen elkaars bestaan erkennen. Of met de woorden van Nafar:
'How can we coexist when one side doesn't exist?'
Vernietiging is zelden een goed antwoord op de angst voor vernietiging.
Ook omtrent de Holocaust is de verhouding tussen verleden, heden en toekomst problematisch. Hoe verder leven met de herinnering aan zo'n drama, en tegelijk toch naar de toekomst toeleven, afstammelingen van slachtoffers, daders en alles wat zich daartussen bevindt, samen? Enerzijds zou de herinnering ons voortdurend moeten behoeden voor een herhaling. Duitsland en bij uitbreiding heel West-Europa waar de Jodenvervolging plaatsgevonden heeft, zou veel actiever de verantwoordelijkheid moeten opnemen om naar de onderliggende processen te kijken, de processen van stigmatisatie en angst, die overal spelen.
Daarvoor is een amalgaam van stemmen nodig: het gaat over het in vraag stellen van ontwikkelingen in de samenleving, zoals die in België, Duitsland of Israël, die we nog maar moeilijk kunnen onderscheiden omdat we er geen afstand van kunnen nemen. Het verleden van de voorouders kan niet meer ongedaan gemaakt worden, wel kunnen we vanuit het verleden samen naar de toekomst kijken. Zoals Hannah Arendt het aangeeft: het bewustzijn van de daad in het verleden koppelen aan een belofte in de toekomst. Dat kan zowel op individueel als op collectief niveau.
Anderzijds mag het drama van de Holocaust geen argument worden om wandaden in het heden goed te praten. Het onderzoek naar rechtvaardigheid voor het verleden zou rechtvaardigheid in het heden niet in de weg mogen staan, voor geen enkele partij. Dat vergt zelfreflectie, en de moed om de eigen dwalingen te erkennen. Ook hierin kan een dialoog tussen verschillende stemmen en standpunten een cruciale rol spelen.
Alleen zo komen we in een opwaartse spiraal, waarin een herhaling van haat geen kans krijgt. Amos Oz omschrijft het verleden als een zolder waar je zelf uit kiest welke dingen je in de woonkamer - het heden-, plaatst. Ook al bewaar je de rest op de zolder, het is niet verdwenen. We weten allemaal wat er gebeurd is.
Dat brengt mij bij een volgend thema in de roman dat een vraag oproept. Hoe kan kritiek op de staat Israël losstaan van het ervaren van kritiek op het jodendom, en dus antisemitisme, terwijl Israël een Joodse staat is? Waar ligt de grens, en hoe komen wij over onze gevoeligheden heen, zowel in het geven als in het ontvangen van kritiek? Waar ontmoeten wij elkaar?
Want uit het boek stijgt een groot onbehagen ten opzichte van niet-Joden op. Veel Duitsers die in de roman voorkomen, laten zich uit in grof antisemitisme. Wanneer een Joods personage zich kritisch uitlaat over Israël, zegt Lola dat hij daar wél het recht toe heeft, in tegenstelling tot haar Duitse vriend Toni. En verderop in de romans schrijft Mirna Funk bijvoorbeeld:
'Overal had men hen tijdens de Gaza-oorlog weten te vinden, Joden die de bezetting veroordeelden. Ze werden binnengehaald in de Duitse talkshows en op Duitse podia. Als wij dan Israël niet mogen bekritiseren, halen we gewoon paar Joden die dat voor ons doen, had Duitsland in deze periode bedacht, en Lola dacht eraan hoe men in de concentratiekampen Joodse opzichters had gehad en Joden die graven dolven.'
Het gevoel van onbegrip ten opzicht van niet-Joden hangt samen met het gevoel dat niemand anders een standpunt kan innemen over Israël dan Joden zelf. Er heerst op dat gebied een moeheid in de roman, moeheid over de vele kritieken tegenover Israël, moeheid tegenover de ondertoon van antisemitisme die, al dan niet terecht, vermoed wordt.
De vraag is: hoe kan je dit rijmen met de oproep om volledige verantwoordelijkheid te nemen voor het verleden, dus ook in de korte geschiedenis van Israël? Om die verantwoordelijkheid te bevragen zijn er andere stemmen, niet enkel Joodse, nodig. Als enkel Joden zich binnen de context van Israël mogen uitspreken over het land, lijkt me dit een verschraling van het debat, welk standpunt over Israël ze ook innemen.
Het is een vraag die na de lezing van deze roman bij mij is blijven hangen.
Ook ik kan hier, als niet-Joodse vrouw, geen antwoord op formuleren. Ik kan het wel vanuit mijn achtergrond als debutante benaderen. Ik krijg vaak de vraag waarom ik over Israël schrijf, terwijl ik op geen enkele manier wortels heb in de Joodse cultuur. Ik ben vaak verrast door die vraag. Voor mij voelt het vanzelfsprekend, omdat ik opgegroeid ben in een wereld die binnen handbereik ligt. Waarom is het nog zo gek in deze geglobaliseerde wereld om te schrijven over een land waar je niet rechtstreeks mee verbonden bent? De massamedia bericht voortdurend over het nieuws overal ter wereld, maar de literatuur volgt haast niet. Nochtans zijn wij betrokken bij elkaars leed. De wereld speelt zich niet in een vacuüm af, alleen al door de geschiedenis van de Joden in Europa zijn wij vandaag betrokken bij wat er zich in Israël afspeelt. Literatuur zou hierin, of ze nu door Joden of niet-Joden wordt geschreven, een andere, vervolledigende rol kunnen spelen.
Richard Kapuscinski, Pools journalist en een van de meest universele auteurs van de twintigste eeuw, schrijft:
'Het feit dat de literatuur het werelddrama dat zich voor onze ogen voltrekt volkomen links laat liggen en de verslaggeving van belangrijke gebeurtenissen toevertrouwt aan cameralieden en geluidstechnici, beschouw ik als een teken van een diepe crisis in de verhouding tussen geschiedenis en literatuur, een teken van radeloosheid.'
We laten de geschiedenis over aan de non-fictie, aan wat op camera kan vastgelegd worden. Dat is gevaarlijk, want niet alleen is ook de journalistiek een vorm van fictie, bovendien laat je een enorm deel van de werkelijkheid liggen. Literatuur probeert universele menselijkheden te begrijpen. Elk standpunt, elke perspectiefwissel kan iets toevoegen aan een betere lezing van ons verhaal. Met de woorden van Amos Oz:
'De fictie verzint plots en sjoemelt met de feiten, en toch zegt ze iets over de wereld wat wij allemaal herkennen als een diepere waarheid.'
In de fictie herkennen wij elkaar, meer nog, we erkennen elkaar. We stellen elkaar vragen, en die vragen zouden moeten leiden naar een betere versie van de werkelijkheid. De enige manier waarop wij betere vragen kunnen stellen, is te luisteren naar de vragen die van buiten ons kader komen. Niet-joden over Joden, Joden over moslims, moslims over niet-Joden, enzovoort.
Een paar jaar geleden interviewde ik Fania Oz-Salzberger, naast dochter van Amos Oz in de eerste plaats een van Israëls meest eminente historici. Zij haalde aan dat Israël alleen een staat kan zijn die de Joodse waarden belichaamt als ze de traditie van de discussie kan hooghouden. Van het in vraag stellen van de overheden, de politici, zichzelf. Dat klimaat is de sleutel naar vrede. Israël en de Palestijnse gebieden zijn in staat om in een kleine uithoek van het Midden-Oosten een van de meest creatieve staten ter wereld te vormen. Ik voeg daaraan toe dat het conflict wellicht niet met de huidige politieke begrippen zal op te lossen zijn. Er is wellicht een ander denken nodig, een denken dat uitgaat van beide partijen en dat verleden en toekomst kan verenigen, los van begrippen als democratie of dictatuur.
Dat brengt me terug op de diaspora als mentaal begrip. Aan het begrip ‘diaspora' hangt steeds ook het begrip ‘thuisland', en de verhouding daartussen is mee bepalend voor de identiteit. De mate waarin vergeving een rol kan spelen in de manier waarop verschillende groepen omgaan met die spanning, enerzijds met hun identiteit in het thuisland, en anderzijds in het samenleven met elkaars verleden, bepaalt het toekomstbeeld.
Hoe deze zaken zich zouden ontwikkelen in bijvoorbeeld de Israëlische context, met zijn spanningsvelden tussen thuisland versus diaspora, tussen de groep die bepalend is voor de identiteit versus het individu, tussen geschiedenis en toekomst, zou in het beste geval een gids kunnen zijn voor de rest van de wereld. Als retorische vraag, die geen antwoorden biedt, maar de discussie voedt.
‘Het leven is als autorijden met beslagen voorruiten,' schrijft Oz-Salzberger. ‘We rijden vooruit, maar we moeten afgaan op wat we door de achteruitkijkspiegels zien.'
En toch rijden we verder, vooruit, allemaal samen in dezelfde auto. We zijn allemaal in de nabijheid van nergens. Het land dat ons maakt wie we zijn, is ook maar een verhaal, dat zus of zo gelezen kan worden. Where are you from. Ik zou willen antwoorden dat ik afkomstig ben uit alle mensen die ik sprak, uit alles wat ik tot nog toe meegemaakt heb, ook uit wat ik me onmogelijk kan herinneren.
Meer dan de wind, een kus of de moesson, is het dat wat ons samenvat. Wij zijn een mogelijke ontmoeting.
Anneleen Van Offel
Antwerpen, 26 juni 2016