Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Dit is de tekst van een lezing die Mark Schaevers op verzoek van deBuren uitsprak voorafgaand aan de opvoering van Hugo Claus' stuk Een bruid in de morgen in Theater aan het Spui op 3 november 2015. Mark Schaevers is journalist bij HUMO en auteur van verschillende boeken, waaronder de met de Gouden Boekenuil 2015 bekroonde biografie Felix Nussbaum - Een schildersleven. Schaevers werkt momenteel in opdracht van uitgeverij De Bezige Bij aan de biografie van Hugo Claus.
Foto: Acteur Ton Lutz, decorontwerper H.P.D. van Ginkel en Hugo Claus bespreken Een bruid in de morgen, 1955
Zestig jaar Een bruid in de morgen
Dames en heren,
Zijn er ook excellenties in de zaal? Vorige keer wel, zestig jaar geleden, 11 oktober 1955, bij de eerste voorstelling van Een bruid in de morgen in Den Haag. Dat was kort na de Rotterdamse wereldpremière. Mr. Jo Cals, de latere minister-president, toen Minister van Onderwijs, Kunsten & Wetenschappen, kwam die avond kijken in het gezelschap van zijn echtgenote. Over die voorstelling schreef de Haagse Post: ‘Omdat Den Haag (op toneelgebied) de kat eerst uit de boom wil kijken, waren op de eerste avond weinig mensen in de zaal.'
De destijds aanwezige minister was nog jong, 41, de auteur van het stuk nog veel jonger: ‘een ietwat gezette jongeman van 26 jaar,' zo beschreef De Telegraaf Claus in die dagen. Een paar romans en gedichtenbundels hadden hem in de afgelopen jaren tot de grote belofte van de Nederlandse letteren, een kind der goden, gemaakt.
Claus was nog maar net 24 toen hij in een brief Simon Vinkenoog over zijn eerste avondvullende toneelstuk in wording vertelde - twee bedrijven waren toen uitgetikt. ‘Het wordt een comedie,' schreef hij zijn vriend vanuit Rome. Geen komedie zonder meer, want Claus verduidelijkte: ‘De toestanden van een tragedie maar in een sarcastische, vlugge manier opgelost. Misschien is het wel wat. In ieder geval is het onmiddellijk speelbaar. Ik beschouw het als een soort oefening. Heb in mijn kronkelbrein al een ander toneelstuk klaar, waarin ik meer de volle maat aangeef. Dit eerste dan als een springplank. (...) Nu nog 2 kleine bedrijven en de roem komt lichtvoetig, op kousen van bankbiljetten mijn kamer in.'
Claus had van die momenten dat het zelfvertrouwen het van de twijfels haalde.
Uit een briefkaart aan vriend Roger Raveel, de schilder, weten we dat het werken aan het stuk in Rome traag vorderde. ‘Het is hier warm. Wij worden bruin en zwemmen ik schrijf aan mijn toneelstuk maar ben zeer lui...' Maar in juli '53 was zijn stuk klaar en het Nationaal Toneel beloofde het nog die winter in de Koninklijke Nederlandse Schouwburg in Antwerpen op te voeren. ‘Het heet ‘Een bruid in de morgen',' kon Claus Vinkenoog berichten, ‘en is niet zeer belangrijk maar wel toneelmatig. Enfin, tu verras ça, want ik ga er de regie maken en je gaat met me mee.'
Begin augustus schonk hij de witte tulpen die hij bij de première ongetwijfeld zou ontvangen in een briefje al weg aan Zulma Raveel. Raveels echtgenote zou nog even moeten wachten op haar bloemen. Een bruid in de morgen stond uiteindelijk een heel moeilijke bevalling te wachten, omwille van een reeks ongelukken, te wijten - zoals Claus zelf het formuleerde, alweer in een brief aan Raveel - ‘aan het stompzinnig zwammen-en-idiotenkliekje dat in ons aardappelenland aan de touwtjes trekt'.
Firmin Mortier, directeur van de Antwerpse schouwburg, was teruggeschrokken voor een opvoering - bevreesd voor zijn eigen postje, in de interpretatie van Claus. Een delegatie van het gezaghebbende Nieuw Vlaams Tijdschrift - icoon Herman Teirlinck op kop - zou nog naar het Antwerpse gemeentebestuur trekken om tegen de gang van zaken te protesteren, hetzelfde tijdschrift publiceerde het stuk, en nog voor het ooit opgevoerd was, kreeg het de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Toneel: het stuk was de inzet geworden van een ideologisch gevecht tussen conservatieven en progressieven. Maar ook Nederland bleek geschikt als ‘aardappelenland': onderhandelingen tussen Claus en de Nederlandse Comedie, eind ‘53, leidden tot niks, de Haagse Comedie was evenmin geïnteresseerd.
Wat scheelt er dat wel aan dat stuk? Ik laat De Nieuwe Haagse Courant het samenvatten, op de dag na de eerste Haagse opvoering: ‘Men kan zeggen dat een stuk als ‘Een bruid in de morgen' van de Belg Hugo Claus niet een geval is voor het toneel, maar voor een dokter; ja zelfs dat een auteur die zo'n stuk geschreven heeft er niet mee naar een regisseur moet lopen, maar naar een psychiater.'
Eenzelfde geluid bij de Rotterdamse katholieke krant De Maasbode: ‘De wereld die Hugo Claus toont is door en door ziek, de sfeer is tot misselijk makens toe ongezond. Het is alsof de besmetting zich tot over het voetlicht verspreidt en wij kunnen dan ook uit hoofde van geestelijke hygiëne niemand een bezoek aan dit afschuwelijke stuk aanbevelen.' En luister naar deze echo in de katholieke Vlaamse krant Gazet van Antwerpen: ‘Deze "Bruid in de Morgen" is moreel ziek, zelfs weerzinwekkend ziek...'
Hoe Claus in concreto de volksgezondheid bedreigde durfden sommige godvrezende media niet eens expliciet te beschrijven: ‘een zekere moderne gevoelsafdwaling' of ‘een nieuwsgierigheid opwekkende perversiteit' zijn dan eufemismen voor ‘de dreiging van bloedschande' die het stuk beheerst. Want dat is de ziekte van Claus: hij heeft in zijn Bruid een troebele relatie tussen een broer en een zus verwerkt, een relatie door hun moeder in het stuk omschreven als ‘iets dat geen naam heeft, o duister is het'.
De zus heet Andrea, haar broer Thomas. Ze wonen nog bij hun ouders, ze vormen samen een verpauperd gezin. Hun vader, de componist Pattini, is een mislukkeling. Hun moeder wil de situatie redden door Thomas te koppelen aan een nicht, ‘een oud jongmeisje', maar wel rijk. En die koppeling zet de vreemde relatie tussen broer en zus uiteraard onder druk. Erg expliciet is het incestueuze karakter van hun band niet, maar erg verborgen al evenmin. ‘Ah, God is mijn getuige,' zegt de moeder in het stuk, ‘dat ik hier dag in dag uit niet anders moet doen dan waken en spieden of zij geen beestigheden uithalen, die twee...'
Ook over zijn romandebuut De Metsiers dat ruim vier jaar eerder was verschenen hing de schaduw van een incestrelatie. Het is duidelijk dat Claus het taboe zocht: voor wie, zoals de jonge Claus, de rebellie predikt en de brave burger graag epateert is dat een binnenweg.
Maar wie in de toneelwereld wilde zijn partner in anarchistic crime worden? Ton Lutz, op 1 september 1955 aangetreden als artistiek directeur bij het Rotterdams Toneel, kwam zichzelf aanbieden, hij wou de Bruid als zijn openingsstuk. ‘Direct voelde ik een zekere affiniteit,' zou hij later zeggen over zijn eerste ontmoeting met Claus in de zomer van '55.
In Parijs had Claus overigens al eerder zo'n partner gevonden. Want Frankrijk is géén aardappelenland, in de Lichtstad liep het allemaal merkwaardig veel vlotter. De Franse vertaling van Claus' Bruid werd aan de bekende theaterman Sacha Pitoëff bezorgd. Op 12 februari 1955 - Claus had toen even Rome voor Parijs verruild - kon hij in zijn agenda schrijven: ‘Pitoëff kreeg mijn stuk om 11 uur. Om 3 uur zat er een enveloppe op de deur. Je monte votre pièce. Un chef d'oeuvre.' En aan het eind van hetzelfde jaar zou Pitoëff het meesterwerk inderdaad opvoeren.
Na het lange wachten waren er zo in de herfst van '55 ineens drie creaties van Een bruid in de morgen: de wereldpremière in Rotterdam, de Parijse première, en ook de Antwerpse KNS van Firmin Mortier was er eindelijk klaar voor geraakt.
Bij die Antwerpse première, regie Fred Engelen, hoorde een brochure waarin cultuurpaus Herman Teirlinck het explosieve karakter van het stuk mocht ontmijnen door de ‘vreesachtige ouderlingen' toe te spreken. Teirlinck verklaarde geen ‘verdachte neigingen' in het stuk te kunnen detecteren, broer en zus deden hem veeleer denken aan Orestes en Elektra, ‘in hun samenspanning tegen een misdadige wereld'. Het gehakketak om de Bruid was daarmee niet beslecht. Kijk maar naar de reactie van het Vlaams-nationale blad ‘t Pallieterke - een levenslang tegenstander van het fenomeen Claus. Er worden altijd wel vazallen gevonden, schreef het blad in een reactie op Teirlinck, ‘om met vroom ontzag ja te knikken en de Griekse tragedie (...) voor de pinnen te halen. O Orestes en Elektra, die daar nu van stal worden gesleept om een geval te patroneren van geëxalteerde genegenheid tussen een debiel en zijn kat van een zuster, die moest ik vader Pattini zijn, van mij een fameuze toeffeling zou krijgen en daarmee uit.' Een fameuze toeffeling, ook dat was blijkbaar nog een geoorloofd wapen in het ideologisch gevecht in het Vlaanderen van de jaren vijftig.
In diezelfde KNS-brochure was ook Claus zelf present om te zeggen dat hij over het stuk niks te zeggen had. Citaat: ‘Mij bijvoorbeeld vragen waarom dit toneelstuk ontstond, uit welke behoefte ik opnieuw de herinnering aan de broeder-zuster-verhouding in ‘De Metsiers' heb opgeroepen, waarom ik een bepaalde zuiverheid, belichaamd in Andrea, naar de offerbank leid, heeft geen zin; wanneer de zuivering van deze vragen U niet bereikt door de intensiteit van het stuk, ben ik schuldig.'
Al had het zogenaamd geen zin hem dat soort vragen te stellen, het is in interviews dikwijls gebeurd. En Claus was er de man niet naar om te blijven zwijgen.
Waarom schreef u ‘Een bruid in de morgen'?
De vraag komt van een reporter van De Telegraaf, een bekwaam journalist want hij of zij typeerde de kleur van Claus' ogen knap als porseleinblauw.
Claus antwoordt: ‘Als een explosie van mezelf. Een shock-behandeling om mezelf te bevrijden.'
Is de liefde van broer en zuster in uw stuk niet wat kleverig en ziekelijk?
Claus: ‘Als dat zo is, dan is mijn opvatting van de liefde kleverig en ziekelijk.'
Waarom schrijft u (...) meestal over mislukte, gefrustreerde liefde?
Claus: ‘Over gewone, gezonde liefde valt niets te schrijven. (...) Pas de liefde die zich niet uit kan leven, wordt verhevigd en tragisch en interessant. Ik kan me Hamlet niet voorstellen als opgewekte padvinder...'
Is uw visie op het leven pessimistisch?
Claus: ‘Ik zie het leven inderdaad als tragisch, (...) als iets dat in zijn essentie is besmet.'
De zuiverheid van de relatie tussen broer en zus benadrukte Claus altijd weer in interviews over ‘Een bruid' - en dat was ongetwijfeld een provocatie aan het adres van de velen die hem van vuiligheid betichtten. ‘In elk geval,' zei hij aan De Telegraaf, ‘heb ik de zuiverheid van de verhouding tussen de broer en de zuster willen stellen tegenover de rotheid van het milieu. En het is eigenlijk een dubbele uitdaging aan de toeschouwer, dat ik die zuiverheid juist heb belichaamd in een relatie die in onze maatschappij als verdorven geldt: tussen broer en zuster.'
De provocatie kwam aan bij Gazet van Antwerpen: ‘Het is een procedé,' schreef die krant, ‘dat o.a. de super-propagandist Goebbels bijna volmaakt gebruikte: woorden stelen uit een andere ideologie, er een andere betekenis aan geven en er dan kwistig mee jongleren.'
De zuiverheid situeerde de jonge Claus aan de kant van de jeugd: zoals in ander werk stelde hij in Een bruid twee generaties tegenover elkaar, de jongeren die in vrijheid zuivere lucht ademen versus de ouderen die zich laten binden door regels, die meezingen in het burgerlijk koor. Claus was niet de enige in de vroege jaren vijftig om zoiets te doen: in Frankrijk, in Amerika vond hij makkelijk zielsverwanten. Het was dan ook onvermijdelijk dat, net zoals dat het geval was bij de ontvangst van zijn debuutroman De Metsiers, weer de kwestie zou opduiken in welke mate zijn Bruid schatplichtig was aan met name Amerikaanse voorbeelden. De Nederlandse sociaaldemocratische krant Het vrije volk had een recensent die in Claus wel een bijzonder grote dief zag: ‘Alleen in een land zonder eigen toneelschrijvers kan Claus (een 'mode-ontwerper', volgens Harry Mulisch) doorgaan voor een authentiek genie,' schreef hij. Hij vond zoveel Steinbeck terug, zoveel Faulkner en Tennessee Williams, dat hij het stuk een ‘echoput van Amerika' verkoos te noemen. En bovendien: ‘een ongelofelijke draak'.
Een bruid in de morgen - een draak? Noch Claus, noch Ton Lutz destijds schrokken als dat woord viel. En dat gebeurde al gauw, namelijk in een reactie op de eerste opvoering in Den Haag, zestig jaar geleden.
‘Midden in de derde acte van het stuk,' schreef de Haagse Post over die Haagse première, ‘hoorden wij achter ons een heer tegen zijn (niet in bewondering voor het stuk overlopende) echtgenote zeggen: "Als het slecht gespeeld en slecht geschreven zou zijn dan was het een draak".'
De journalist met het oplettende oor legde tijdens de pauze die uitspraak aan regisseur Ton Lutz voor. En die antwoordde: ‘De mening van die heer is volkomen juist. Hij slaat de spijker op de kop. Ergens is het een afschrikwekkend stuk, maar van een dermate dramatische kwaliteit dat ik stom zou zijn geweest het niet aan het repertoire toe te voegen.' En hij zei er nog bij: ‘Mis is voor mijn gevoel het stuk als je niet ontvankelijk bent voor poëzie.'
Claus zelf zat op dezelfde lijn wanneer hij het in De Telegraaf, in het al genoemde interview, had over een gewild populair stuk, een melodrama. ‘Het is een stuk dat op je zenuwen werkt. Het verloopt traag, het herhaalt zich, je wilt dat het uit is. Maar dat moet juist, want het gaat niet om het aflopen van het verhaaltje, maar om de poëzie en de innerlijke tragiek.'
Hoe het stuk bij de Rotterdamse wereldpremière werd ontvangen? Met een uitzinnig enthousiasme vanwege de aanwezigen, onder wie schrijverskompanen als Simon Vinkenoog, Harry Mulisch, Cees Nooteboom, Remco Campert. Ik citeer het Algemeen Dagblad: ‘Er was minutenlang applaus dat zijn hoogtepunt vond toen de schrijver alleen op het toneel achterbleef.'
De Nederlandse pers reageerde, zoals Herman Teirlinck het samenvatte, ‘met een ontstellende gemengdheid van gevoelens'. De Telegraaf: ‘onuitstaanbaar pretentieus'. De Maasbode: ‘experiment... van twijfelachtige waarde'. De Tijd: ‘een hol bombastisch toneelstuk, dat handelt over een serie onfrisse mensen'. Die laatste krant raadde de artistieke leiders achter dit stuk aan ijszakjes te gebruiken om hun obsessies af te koelen. Aan de andere kant van het ideologisch spectrum: ‘geniaal' (Rotterdams Nieuwsblad), ‘Claus heeft zich met ‘Een bruid in de morgen' aan de spits der Nederlands-schrijvende, jongere generatie gesteld' (Haagsche Courant). Ook critici met een grote reputatie vielen voor het stuk. H.A. Gomperts had het in Het Parool over ‘de geboorte (...) van een Nederlandstalige toneelschrijver van internationaal formaat', Pierre H. Dubois noemde Claus in Het Vaderland ‘een ongekend dramatisch talent, zoals wij er bij mijn weten in de Nederlandse letteren geen hebben'.
Dezelfde extremen in België na de Antwerpse première. De communistische Rode Vaan: ‘Bij het verlaten van de schouwburg hadden wij een misselijk gevoel.' De liberale Nieuwe Gazet: ‘Een sterk stuk met diepe ontroering vertolkt.'
Hoe blikte Claus zelf terug op zijn theaterdebuut, vier jaar later, in een gesprek met Jan Walravens? ‘De tijd van de afrekening met de jeugdcomplexen is voorbij,' zegt de bijna dertigjarige, ‘en ook de tegenstelling, die zo vaak in mijn werk voorgekomen is en die de zuivere jonge mensen tegenover de ontaarde ouderen en gearriveerden stelt, is achter de rug. Nu wil ik breder, vaster en toch gewaagder werk maken. De glimlach trekt me daarbij aan, de glimlach van Bergman in zijn onovertroffen film "Glimlach van een Zomernacht".'
Het verdere oeuvre van Claus als een speurtocht naar de glimlach, het is een aantrekkelijke gedachte. Voor ik hem op die tocht volg moet ik u alleen nog zeggen hoe het rond minister Cals verzamelde publiek bij de Haagse première van Een bruid in de morgen zestig jaar geleden reageerde. Ik citeer de krant Het Vaderland: ‘Een matig bezette zaal reageerde mat op de eerste twee bedrijven, maar toonde zich aan het slot toch gewonnen in een dankbaar applaus en bloemen.'
(c) Mark Schaevers, 2015.