Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Anneleen Van Offel schrijft in de meest noordelijke stad van Israël aan haar debuutroman. deBuren mag over haar schouder meekijken. Ze vertelt over schrijfpijn en andere twijfels, over bijzondere ontmoetingen, over Israëlische uitzichten en Belgische inzichten, en hoe daartussen een debuutroman vorm krijgt.
Het is valavond. Ik zit op de vensterbank in het open raam van een appartement in Haifa dat over een paar maanden zal afgebroken worden. Onder mij trekt een stoet mensen in witte kleren voorbij. Ze gaan de straat omhoog. Er zijn veel manieren om je in Israël eenzaam te voelen, en Sabbat is daar een van. Vanaf drie uur in de middag rijdt er geen bus meer en zijn alle winkels gesloten. Iedereen trekt zich terug, maar zelden alleen. Israël is een land dat van families aan elkaar hangt.
Wie zich al op straat begeeft, is altijd onderweg naar een plek waar anderen zijn.
Het is valavond tijdens een doodgewone Sabbat in Israël, onder me trekken witte mensen naar de synagoge, wanneer ik merk dat ik me niet meer kan bewegen. Ik krijg geen adem meer. Mijn lichaam is een holte die pijn doet.
Voor even val ik samen met de tijd. Een versteend stuk mens dat botst op een primitieve angst: de groep is weg. Ik ben alleen. Besta ik.
(Is dit dan alleen zijn: een jonge man maakt een foto van me, terwijl ik op die vensterbank zit tijdens valavond. Hij ziet dat ik hem gezien heb, houdt dan zijn fototoestel nonchalant achter zijn rug. Ik denk: jou gebruik ik nog wel eens in een column.)
Mensen zijn botsende atomen. Ze zoeken elkaar op, en trekken zich op andere momenten terug. Sommigen gaan daarin verder dan anderen en kunnen niet alleen zijn, anderen leven bijna een leven lang alleen. Sommigen trekken zich bewust terug om iets te kunnen zeggen over die wereld, afstand schept kennis. Onder die mensen zijn vaak schrijvers. Ze staan met een been in de wereld en met het andere in de eenzaamheid.
Eenzaamheid is niet: alleen zijn. Eenzaamheid is beseffen dat alleen jij kan bepalen of wat je doet de moeite waard is. Het begint tijdens valavond in Israël, maar het gaat verder, op andere plekken, wanneer ik tussen mensen ben. Mijn verhaal gaat aan een vaart vooruit, maar ik kan het nog met niemand delen. Alleen ik weet waar het naartoe gaat. Tegelijk verlang ik naar de goedkeuring van de groep, die er nu nog niet kan zijn.
Die twijfel is niet het voorrecht van de schrijver.
We zoeken bevestiging van anderen die we niet bij onszelf vinden. Naar jezelf luisteren is de verrassing toelaten, bevestiging zoeken bij anderen is luisteren naar wat al bestaat. Toch is het simpel: je moet gewoon doet wat je moet doen. ‘Als je de aanmoediging van anderen nodig hebt om verder te gaan met wat je doet, luister je vooral naar je ego,' zei columniste Fleur Van Groningen me een tijdje geleden, ‘als je zelf goed vindt wat je doet, luister je naar je hart.'
Eenzaamheid is: in een open raam zitten in een vreemde stad en onder jou mensen zien die het prima lijken te hebben, terwijl je verlamd wordt door de angst om tekort te schieten. Eenzaamheid is weten dat waar je het gelukkigst van wordt, je ook het meest kwetsbaar maakt.
(En we zijn niet alleen: een man roept zijn eigen staat uit in het noorden van Israël en wil daarna zijn huis niet meer uit omdat hij toeristen het antwoord moet geven op altijd dezelfde vragen.)
In het gedicht The raven van Edgar Allan Poe strijkt een raaf neer op het borstbeeld van Pallas Athena, godin van de wijsheid. Een man stelt hem intieme vragen over de dood van zijn geliefde. Hij krijgt maar één antwoord: nevermore. Je kan het gedicht van Poe lezen als een ode aan de daimon. We zijn geboren met onze zwarte raaf, die ons uitdaagt en voor problemen zet. Alleen als we in dialoog durven gaan, kunnen we die angsten bezweren en gebruiken als een kracht.
(En je bent niet alleen: een meisje van twintig zegt dat ze niet meer van haar land durft houden, hoewel ze elders altijd een vreemdeling zal zijn.)
(En je bent niet alleen: een Joodse vrouw van vierennegentig vertelt dat ze dansten, de nacht waarin het land onafhankelijk werd, terwijl ze wisten dat het die ochtend oorlog zou worden. Dit keer zou het geen oorlog zijn om wie de Joden waren, maar om wie de Joden wilden zijn. Daar wilden ze voor vechten.)
De bel gaat voor de tweede keer. Ik kom weer in beweging. De buurvrouw, helemaal in het wit gekleed, vraagt of ik met hen Sabbat wil vieren. Alsof ze het gevoeld heeft. Het is een grote eer om als niet religieuze vrouw bij een orthodoxe familie uitgenodigd te worden, ik zeg dat ik er over een kwartier zal zijn.
Ik verlang naar een douche die de angst van me afspoelt. Maar ik neem hem niet, in dit land is water schaars.