Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Essay naar aanleiding van het programma De Slag om Srebrenica, twintig jaar later
Serge van Duijnhoven (1970) is dichter, historicus en auteur van onder andere Balkan: Wij noemen het rozen, verschenen bij uitgeverij Podium, en van het toneelstuk Liederen van Vranje. In 1995 verbleef hij in Bosnië voor onder andere De Morgen. Zijn stukken verschenen toen ook in de Volkskrant.
In het boek Die Biologie des Krieges van de Duitse professor Archibald Nicolai, een traktaat dat verscheen vlak voordat de Nazi's een einde maakten aan de Weimarrepubliek, beweert de hooggeleerde wetenschapper: ‘Alles wat te groot wordt sterft uit. Zo is het ook met oorlog, die zichzelf recentelijk in zijn eigen megalomanie heeft verslonden.'
Het Darwinistische paradigma van de Duitse bioloog legt meer bloot over het menselijk tekort tout court, dan over de ‘biologie van de strijd'. In de decennia na het verschijnen van Die Biologie des Krieges werden er volgens voorzichtige schattingen minimaal nog eens zeventig miljoen mensen over de kling gejaagd in gewapende conflicten. Er volgden genocides op de Armeniërs, Joden, zigeuners, Tutsi's, Albanezen, Bosnische moslims, kopten, yezidi's.
Wat betekent dit? Dat de menselijke soort niet meer te bevatten is binnen de evolutie? Dat ze een anomalie is in de schepping, een uitzonderlijk geval (iets wat evangelisten al lang beweren)? Dat zou onzin zijn, want de menselijke soort is evengoed onderhevig aan natuurlijke wetten als alle andere levende - en dus sterfelijke - wezens. De bloederige werkelijkheid toont in ieder geval wel aan dat het menselijke handelen onvatbaar blijft voor academici die uitgaan van wetmatigheden en theorieën die op papier volstrekt logisch lijken.
De cijfers die ertoe doen (levensverwachting, kindersterfte, inkomen per hoofd) vertellen allemaal het verhaal van de vooruitgang. Toch kan geen weldenkend mens erin geloven, en niet alleen doordat die materiële vooruitgang verontrustende bijverschijnselen kent: ecologische vervuiling, uitputting van grondstoffen, massavernietigingswapens, blijvende conflicten van religieuze of etnische aard. Nee, het ware probleem is dat we niet meer geloven dat materiële vooruitgang morele vooruitgang mogelijk maakt. Onze driften blijven grommen, onze verlangens gekooid. De gruwelijkheid blijft keer op keer ons feest bederven. Telkens als we er even niet aan dachten, duiken de spookbeelden weer op van de gebrekkige mens die faliekant de fout in gaat, en zich laat leiden door woede, haat, nationalisme, xenofobie, wraakzucht, fanatisme, vernietigingsdrang. De voorbeelden zijn legio, ook na de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust: Korea, Vietnam, Colombia, Angola, Mozambique, Cambodja, Rwanda, Somalië, Burundi, Congo, Sierra Leone, Tsjetsjenië, Irak, Syrië, Libië, Israël en Palestina, Nigeria, Jemen ...
Degenen op de Balkan die voor hun ethnische geestdrift wilden sterven, waren, zo scheen het ons toe, niet in de ruimte maar in de tijd verdwaald. Het Europa van de eenwording keek hulpeloos naar het Europa van de bloedige verbrokkeling. Juist omdat het om een anachronisme ging durfde Europa niet in te grijpen; dat hoorde bij het vorige, hier had het zich al eens voor uit elkaar laten scheuren.
Maar de gevolgen van de stammenoorlogen wilde het ook niet op zich nemen, een oneindige rivier van vluchtelingen uit deze en volgende conflicten, die traag in de richting van het Westen stroomde. We werden herinnerd aan alles wat we hadden willen vergeten. Ieder werd zo uit zijn eigen tijd gerukt. De Joegoslaven uit de hunne, en wij uit de onze. De val van Srebrenica werd een Europese nachtmerrie. Het einde van een precaire droom van eenheid en vrede die in de andere hoofdsteden enkel nog met de grootste moeite, met de cynische verachting van het stoïcisme kon worden gekoesterd. De val van Srebrenica maakte van Bosnië definitief de afvoerput waardoor de lieflijk bloemenplukkende deerne waarnaar ons continent vernoemd is, bruut ontvoerd werd naar de rokende onderwereld. Het rijk van Hades en zijn duivelszonen zoals doctor Radovan Karadžić en zijn generaals Ratko (what's in a name!) Mladić (feitelijk: de jonge krijgheer) en Krstić.
Het Westen bleef zich almaar hoeden voor de finale ruggeprik. Men was te druk met het opsouperen van het vredesdividend, zo vlak na het einde van de Koude Oorlog.
Een vraag die mij sinds Srebrenica en de algehele tragedie in Bosnië bezig is blijven houden, is: wat is toch die onuitroeibare neiging van de mens om te verwoesten wat zo moeizaam is opgebouwd? Wat is toch de oorzaak van de naijver die maakt dat buren elkaar naar het leven staan? Kunnen wij slechts vrede hebben met ons eigen lot, door de levens van anderen te kleineren - tot vernietigens toe? Misschien is het stom toeval en zit het in de genen. Misschien is het een vloek die de mensheid over zichzelf heeft afgeroepen, en waar we niet vanaf kunnen geraken.
In 1995 probeerde de aartsbisschop van de orthodoxe kerk van Macedonië, Mihael Gogov Metodija, me enige duidelijkheid te verschaffen over het gedrag van zijn mede-Balkanbewoners aan de hand van een parabel. Mihael was de grootvader van Sonya Mitrinovska, een jonge dichteres die ik had leren kennen op de Struga Poetry Evenings, aan het meer van Ohrid. We ontmoetten Mihael in zijn residentie, een villa nabij de Vardar-rivier. Een mooie man was het, met grote, ronde donkere ogen, een hoogopstaande zwarte odora op het voorhoofd en een imposante, spierwitte baard. Mihael was vierentachtig. Als hij sprak, kwam zijn stem van diep. Zijn gezondheid was broos. Zes jaar had hij gevangen gezeten op Goli Otok, een steengroeve voor de kust waar de communistische en anti-kerkelijke maarschalk Josip Broz Tito hem dwangarbeid had laten verrichten. ‘Ik had het makkelijker dan veel van mijn medegevangenen,' zei Mihael over zijn krijgsarbeid. ‘Ik wist tenminste waarom ik gevangen zat.'
De man was de mildheid zelve, maar de oorlogshandelingen van zijn voormalige landgenoten verbaasden hem geenszins. ‘De Balkan wordt bevolkt door volkeren die veel hebben geleden. De wraak lijkt op ons allen te rusten als een banvloek. Het kost moeite om die vloek te breken.' De parabel die hij toen vertelde, over de oorsprong van de Balkan-vloek, schijnt in verschillende variaties onder de Zuidslavische bewoners voor te komen. Hij gaat over de aanleiding voor God om de mensen te verlaten. Lang geleden, aldus het verhaal, toen God nog samen met de mensen de aarde bewoonde, zwierf Hij eens in de winter door de bergen van het land dat Hij geschapen had. De avond viel en het begon hevig te sneeuwen en er stak een storm op. God kreeg het koud en klopte aan bij een van de kleine boerderijen in het dal. Een boer deed open en gaf God te eten en te drinken, en hij stookte de kachel extra hoog op om het zijn verkleumde gast gerieflijk te maken. God was de man dankbaar voor zijn gastvrije ontvangst, en Hij wilde dat tonen door de boer toe te staan een wens te doen. ‘Maar denk eraan,' zei God, ‘alles wat je wenst, zal je buurman ontvangen in tweevoud. Wens je een baar goud, dan krijgt je buurman er twee, wens je drie spetters van koeien, dan krijgt je buurman er zes. Wens je vier hardwerkende zonen, dan krijgt je buurman er acht.' De boer dacht diep na. Hij wist zo snel niet wat hij moest wensen, want hij wilde niet dat zijn buurman er beter van zou worden dan hijzelf. De boer stelde voor eerst te gaan slapen. In de ochtend zou hij God dan vertellen wat zijn wens was. Aldus geschiedde. En 's ochtends na een gerieflijke slaap vroeg God aan de boer of hij al wist wat hij wilde wensen. ‘Ja,' zei de man. ‘Ik wil dat U mij een oog uitneemt.' Hierover zou God zo verbolgen zijn geweest, aldus de aartsbisschop, dat Hij besloot niet langer onder de mensen te blijven en de aarde te verlaten.
De oorlog in Bosnië is - juist vanwege Srebrenica - een web waarin niet alleen de Bosniërs maar ook wij West-Europeanen onszelf hebben gevangen. Een rapport als dat van het NIOD, alsmede de vele getuigenissen, documentaires en boeken, kunnen de draden van dat web niet doorknippen, ze kunnen niet het perspectief van de hoogte bieden en hooguit dienen als geheugensteun, als bewijsstukje in het slepende proces dat de mensheid al sinds duizenden en duizenden jaren voert tegen zichzelf, en dat bekendstaat als de geschiedenis.
Het proces moet gevoerd worden, de feiten mogen niet zomaar verdwijnen onder het puin en de nieuwe gebouwen, het nieuwe asfalt dat met ontwikkelingsgelden over de verbrokkelde wegen van het verscheurde land van de Zuidslaven wordt uitgestort. De verantwoordelijken mogen hun straf niet ontlopen. Maar ook dit is een dilemma; want juist omdat we onze geschiedenis zo consciëntieus en zelfbewust met ons meedragen - als banieren in een optocht -, zal ze heel moeilijk tot rust kunnen komen.
Sommige vragen blijven urgenter dan ooit; wat is er gebeurd met al die mannen die verdwenen zijn? Kan vrede een kans krijgen na het bloedvergieten? Kan de eeuwenoude cyclus van de haat en bloedwraak worden doorbroken, en zo ja, hoe pakken we het aan? Kunnen we een overwinning boeken in het proces dat we in naam van de beschaving al sinds eeuwen voeren tegen de redeloosheid en de wreedheid? Zullen we erin slagen de banvloek te breken van de boer die wilde dat zijn buurman een oog zou worden uitgenomen? Of zullen we onszelf en ons nageslacht blijven teleurstellen en zullen kinderen in Tuzla en Rotterdam, Ramallah, Aleppo, Tripoli en Aden over honderd jaar nog altijd tegen hun ouders zeggen, zoals mijn grootvader in de jaren twintig tegen zijn vader en moeder: 'wat voor een wereld laten gullie ons verdoeme na?'
De cynicus zal zeggen: de vooruitgang zal zo groot zijn als de ellende die ze met zich meebrengt en het aantal slachtoffers dat ze kost. Hoe geavanceerder de beschaving, hoe groter het aantal mensen dat door ons vernuft geruisloos zal worden vermalen. Hoe harder we voorthollen, hoe sneller we het einde naderen. Maar het hoeft niet zo te zijn. We hebben een keuze. Een keuze om de slachtoffers - en de waarheid - in de ogen te kijken. En ze niet, bij wijze van spreken dit keer, nogmaals de ogen uit te steken. Door te doen of er foto-rolletjes zijn mislukt, of door te oordelen dat verkeerde inschattingen ‘te billijken' zijn geweest, door de werkelijkheid te ontkennen, de eigen verantwoordelijkheid te ontlopen, door een slachtoffer als tolk Nuhanović de toegang tot een congres te ontzeggen.
Ook al is de tragedie in Srebrenica nu alweer twintig jaar geleden geschied, nog steeds schijnen wij Nederlanders er bitter veel moeite mee te hebben om die tragische geschiedenis, waar we zowel eerste getuigen als protagonisten in waren, tot ons door te laten dringen. Natuurlijk moet het recht in Den Haag, bij het Oorlogstribunaal voor voormalig Joegoslavië, zijn beloop hebben. Het gaat hier echter niet enkel om een paar politieke en juridische consequenties of repercussies, maar om wat Nabokov helder noemt, the shiver of truth. De rilling van de waarheid. Zolang we die voelen, is er voor ons als mensheid nog hoop.
Serge R. van Duijnhoven, Brussel
19.09.15
Foto Serge R. van Duijnhoven (c) Rens van Mierlo