Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Wat als Nederland en Vlaanderen samen waren gebleven? Luc Devoldere deed op 21 september de denkoefening en gaf samen met burgemeester Bernt Schneiders in Haarlem de aftrap voor een nieuw seizoen in de reeks Een gemiste kans? Op 20.10 houdt onze karavaan halt in Gent.
Het mooiste Nederlands wordt gesproken in een rijtjeshuis aan de Heemsteedse dreef, door Boudewijn de Groot. Wij in het zuiden hebben ons sinds midden jaren zestig gelaafd aan zijn uitspraak, stem en timbre. Wij zijn daaraan trouw gebleven. De meeste Nederlanders niet, maar Boudewijn de Groot wel. Er zijn nog zekerheden in het leven.
U hebt mij gevraagd vandaag te spreken over ons Verenigd Koninkrijk. Hoe 'on' het is. Hoe verenigd het had kunnen zijn. Het onderwerp gaat mij ter harte; wij hebben er dit jaar een boek over uitgegeven.
Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden tuimelde in 1815 – twee eeuwen geleden – van de tekentafel van het Congres van Wenen. Vijftien jaar later was het politieke experiment alweer geschiedenis. Maar dat stond niet in de sterren geschreven. Het had kunnen werken, het had kunnen groeien, het had in al zijn kunstmatigheid zelfs vandaag kunnen halen, omdat alle natiestaten nu eenmaal gemaakt zijn, kunstmatig zijn, al dan niet met kunst. Het Koninkrijk was geen vergissing van de geschiedenis, geen verkeerde afslag, zoals Belgische en Nederlandse historici lang hebben beweerd.
De tegenstanders van de mislukking – Orangisten; Belgen die tot circa 1850 de splitsing ongedaan probeerden te maken en later Groot-Nederlanders die een Vlaams-Nederlandse stam weer wilden zien geboren worden, 'daar wij toch zijn in eenen stronck gheplant' – zagen 1830 als een treurspel, soms zelfs als een complot. De Belgen die het land met zijn dappere inwoners al zagen sluimeren in Caesars De Bello Gallico geloofden dan weer in het scenario van het blijspel. In 1830 gebeurde wat er onvermijdelijk zat aan te komen en eindelijk - en zo hoorde het in hun ogen - tot stand was gekomen. Maar misschien is het scenario van de comedy of errors - ook al is het eveneens een scenario - nog het meest plausibel: de acteurs waren vol goede bedoelingen, maar stapelden de ene na de andere vergissing op elkaar die uiteindelijk zou leiden tot de scheiding.
Hoe die scheiding in het Noorden werd onthaald, wil ik u niet onthouden. Het verhaal is te aardig om hier niet te vertellen. In 1831 opende Matthijs Siegenbeek, Voorzitter van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, de jaarvergadering van die Maatschappij namelijk met deze woorden:
Mijne heeren, hooggeachte medeleden!
De schandelijke afval van het trouwelooze en ondankbare Belgie, sedert onze laatste bijeenkomst voorgevallen, (...) heeft zeker bij u allen, even als bij mij, gemengde gewaarwordingen van droefheid en verontwaardiging, maar te gelijk van vreugde verwekt. Van vreugde zeg ik, in het volle vertrouwen, dat gij allen in dezen volkomen met mij zult instemmen. (...) Er zijn derhalve gegronde redenen, om ons te verheugen, dat een volk (...), in belangen, geaardheid en trap van Godsdienstige en letterkundige beschaving zoo geheel van ons verschillende, door zijne eigene dwaasheid en ontrouw, - naar wij hopen, voor altijd - van ons is afgescheiden.
Kijk, daar kunnen we nu om glimlachen. En dat is helend.
Geert van Istendael had het in zijn in 2005 verschenen boek Mijn Nederland al over de in zijn ogen heilloze afscheiding van 1830. Stel - Wat als … - dat we één land waren gebleven, mijmerde hij. En daarmee is hij mijns inziens de eerste die een aanzet gaf tot tegenfeitelijke geschiedenis, van nostalgische snit dan. Hij ziet alleen voordelen: wij zouden een respectabele Europese staat van intussen meer dan zevenentwintig miljoen inwoners zijn geweest; veruit het rijkste land van Europa; drie talen – Nederlands, Frans en Duits – zouden elkaar in evenwicht hebben gehouden; katholieken en protestanten eveneens, en het Nederlands zou meer de taal van noord én zuid zijn geweest.
Geert van Istendael koestert in de epiloog van ons boek over het Verenigd Koninkrijk geen optimistische gedachten over toenadering tussen Nederland en Vlaanderen. We weten blijkbaar steeds minder van elkaar. Zonder toenadering zijn we volgens hem gedoemd te verschrompelen tot een folkloristisch restant of restloos te verdwijnen.
Is dat zo?
De mantra’s over de samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland kennen we onderhand: er wordt toe opgeroepen op plechtige ogenblikken. Daarna is er weer een incident dat roet in het eten gooit, een cultureel verschil dat voor wrevel, frictie zorgt (denk aan de wrevel van Siegenbeek) – de samenwerking lijkt kortom op de processie van Echternach - twee stappen voor- en één achteruit. Ik bekijk ze al bijna twintig jaar, die processie. Als een romantische pragmaticus.
Maar nu terzake. Wat als ik nu niet in het buitenland was, maar in de uiterwaarden van het Verenigd Koninkrijk, dat als kerngebied de middengewesten (Brabant (Noord-Brabant, Antwerpen en Vlaams Brabant) en – godbetert – Limburg) zou hebben gehad? Haarlem zou dan niet een van de tragische steden van de noordelijke Nederlanden zijn geweest, want, laat ons wel wezen: te dicht bij Amsterdam gelegen, en verstoken van een universiteit, zoals een bekende Amsterdammer me ooit toevertrouwde.
Ik vat even kort samen: als in 1831 Jan van Speijks heroïsche daad ('dan nog liever de lucht in') alsnog voor een kentering zou hebben gezorgd in de schermutselingen tussen Noord en Zuid, en Willem I het opstandige Zuiden zou hebben bedwongen, dan zouden hij en na hem Willem II, opgeschrikt door de spanningen en de kloof tussen Noord en Zuid, Haarlem hebben opgestoten in de vaart van het Verenigd Koninkrijk. Waarom Haarlem? Omdat Haarlem een verleden had als Vlaamse stad: tussen 1675 en 1625 was de bevolking er verdubbeld, vooral door immigratie uit het zuiden. Kunst en architectuur kleurden er zuidelijk. Haarlem zou in de provincie Noord-Holland een uitgestoken hand zijn naar het Zuiden, meer nog een bruggenhoofd van het Zuiden, kwestie van beide delen van het Koninkrijk meer en beter te integreren.
Om de arrogantie van Amsterdam (de beurs) en Rotterdam (de handel) te breken, zouden de Oranjes Haarlem, de stad van schilder Frans Hals en drukker Laurens Janszoon Coster, uitbouwen tot een stad van kunst en taal. Dat was broodnodig want vanaf het einde van de zeventiende eeuw was het in Haarlem slecht gegaan met de ooit bloeiende textielnijverheid. Het aantal inwoners van Haarlem daalde in 1815 zelfs tot onder de twintigduizend.
Maar in 1839 reed op de spoorlijn Amsterdam - Haarlem de eerste trein in Nederland. Het station dat gebouwd werd in het begin van de twintigste eeuw overklast vandaag in zijn Jugendstil het Amsterdamse Centraal Station. Regisseur Steven Soderbergh gebruikte het overigens in zijn Ocean’s Twelve als stand-in voor Amsterdam Centraal.
De Oranjes zouden kortom de wereld hebben overtuigd dat de boekdrukkunst echt in Haarlem was geboren. Tijdens een wandeling in de Haarlemmerhout sneed de jonge Coster kuierend een letter uit een tak die in het zand viel en een afdruk maakte. In een flits zag Coster in dat een drukpers met afzonderlijk beweegbare letters veel beter zou werken dan het gebruikelijke blokdrukken. Eén van zijn werknemers vluchtte met het idee en de technische benodigdheden naar Mainz waar Gutenberg met de eer ging lopen. Maar gerechtigheid is uiteindelijk geschied. Dirk Martens uit Aalst, Plantijn in Antwerpen en zelfs de Duitsers hebben het primaat van Coster toegegeven. Omdat de drukpers zo'n belangrijke verlichter van de mensheid is, presenteert Haarlem zich voortaan als de stad waar vanuit het licht opging over de wereld.
En welk een licht. Teylers en Frans Hals fuseerden en werden het Rijksmuseum van het Noorden. De Academia batava werd opgericht en zou, naar het model van de Académie française, en veel meer dan de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, het Nederlands verdedigen, in ere houden en uitdragen, zonder dat de Taalunie nodig was. De Haarlemse schrijvers werden er allemaal in opgenomen: Nicolaas Beets, Lodewijk van Deyssel, Godfried Bomans, Louis Ferron, Harry Mulisch, L.H. Wiener en Lennaert Nijgh. Deze Haarlemse Parnassus gaf de ambities van haar schrijvers vleugels. Godfried Bomans zou eindelijk zijn monumentale cyclus over de Grandeur et misère, de Decline and fall van het katholicisme in Nederland hebben geschreven: de Hollandse Buddenbrooks, François Mauriac en Julien Green waardig – in plaats van te monkelen en te schnabbelen in de marge. Het Land van Maas en Waal, geschreven door Lennaert Nijgh en gezongen door Boudewijn de Groot, zou in de late jaren zestig, onder druk van provo’s, kabouters en hippies in zuid en noord, de nationale hymne van het Verenigd Koninkrijk zijn geworden: 'We zijn aan de koning van Spanje ontsnapt' en 'We staken alle kerken met brandewijn in brand'. Harry Mulisch zou in het paleis in Brussel nooit hebben gezegd dat het Nederlands aan het uitsterven was. Voor zijn verdediging en schitterend gebruik van het Nederlands, een belangrijke Europese taal, zou hij de Nobelprijs hebben gekregen. Zijn taal zou dan ook het strenge minimalisme uit het noorden en de coulante barok van het zuiden hebben verzoend, aldus het Nobelprijscomité.
Proust zou niet het Gezicht op Delft van Vermeer maar het Gezicht op Haarlem van Van Ruisdael het mooiste schilderij van de wereld hebben gevonden. Niet een stukje geel op een muur in Delft maar de witte lichtvlek op Van Ruisdaels doek zou hem hebben gefascineerd: grote brede stroken linnen die elegant en majestatisch te drogen liggen op de bleekweiden buiten de stad, oplichtend in het zonlicht dat door de wolken valt. De Nachtwacht zou in een Amsterdams depot liggen te verstoffen en het Gezicht op Haarlem zou het iconische schilderij van Holland zijn geworden, waarvoor Obama stond bij zijn persconferentie tijdens het bezoek aan het noordelijk deel van het Koninkrijk in 2014. Op de achtergrond wasemt Haarlem, de Bavo drijft er als een galjoen boven, en aan de horizon staan de luchten dreigend laaglanderig te wezen.
De Bavo en de Antwerpse kathedraal zouden de belangrijkste kerken van het koninkrijk zijn geweest. Kardinaal Mercier zou in 1902 de Haarlemse kerk hebben bezocht om er naar het orgel te luisteren, en er voorwaar Nederlands hebben gesproken.
Het Haarlemse Jopenbier zou met zijn zuiver duinwater en de expertise van zuidelijke brouwers uitgegroeid zijn tot een van de betere bieren van het Koninkrijk. Werd de Malle Babbe in 2014 in Amerika niet uitgeroepen tot 'probably the best beer in the galaxy'? De naam van dit bier is ontleend aan het schilderij dat Frans Hals schilderde van een verwilderd vrouwmens, Malle Babbe, brallend met een pul bier in de hand. Een gekkin? Een mentaal gehandicapte? Een heks? Een lichtekooi op leeftijd? 'Malle Babbe' is ook een lied op tekst van Lennaert Nijgh natuurlijk, en gezongen door Rob de Nijs en Boudewijn de Groot: het is de officiële stadscantate geworden. Koningin Mathilde, de echtgenote van Willem Alexander, zou erin geslaagd zijn het schilderij van Frans Hals uit Berlijn naar Haarlem te krijgen, waar het nu zou prijken naast het Zigeunermeisje (dat in werkelijkheid een Antwerpse serveerster is) van dezelfde schilder dat door het Louvre aan de stad is geschonken.
Droste zou overigens nog altijd 'Koninklijk' zijn en is vandaag een van de beste chocolatiers van het Verenigd Koninkrijk.
Maar alle gekheid op een stokje - tel toch maar uw zegeningen, mijn dierbaar Vlaams Haarlem, in de schaduw van Mokum, maar zonder zijn bierfietsen, zijn grachtenoverlast, zijn gebral. Luister naar uw eeuwig jonge troubadour:
'Wie is die kleuter
Met die speelbal op zijn hoofd
Met scheve schaatsen op het ijs
Bij sinterklaas op schoot
Wie is dat kind dat schooiert
Door de stegen van de stad
Vijf turven hoog
Drie straten slechts van het slechte pad
In het spoor van durf en branie
Tussen de Bavo en De Hout
Wie is die kleuter
Driehoog in de binnenstad
Maar voorbestemd tot klatergoud
Het is de regen
Het is de wind
Zij jagen voort als kind
(…)'
(Metamorfose, Boudewijn de Groot)
Koester uw plaats in de periferie, Haarlem. Men leeft er bewuster, op het scherp van de snee. Men werkt er, in de luwte, harder dan in het centrum. En overigens ben ik van mening dat de Hells Angels u niet klein zullen krijgen, mijnheer de burgemeester.
Luc Devoldere
21 september 2015, Haarlem
Herlees hier de toespraken van andere schrijvers die zich voor de reeks Een gemiste kans? over de vraag bogen: 'Wat als Nederland en Vlaanderen samen waren gebleven?'
Over de reeks
Wat als Nederland en België samen waren gebleven?
Met deze grootschalige historische oefening trekt deBuren naar verschillende steden in Vlaanderen en Nederland. Telkens laten we een schrijver en de burgemeester aan het woord. Zij gaan in gesprek met Marc Reynebeau. Singer-songwriter Lucky Fonz III geeft een
miniconcert waarvan het Nederbelgisch Feestlied het orgelpunt vormt.
05.03.15 | Mechelen | Met: Bert Kruismans & Bart Somers |
01.04.15 | Leuven | Met: Atte Jongstra & Louis Tobback |
05.04.15 | Diest | Met: Marc Reugebrink & Jan Laurys |
21.09.15 | Haarlem | Met: Luc Devoldere & Bernt Schneiders |
30.09.15 | Tilburg | Met: Jeroen van Zanten & Peter Noordanus & Wim van de Donk |
20.10.15 | Gent | Met: Philip Freriks & Daniël Termont |
06.11.15 | Den Haag | Met: Christiaan Weijts & Jozias van Aartsen |
24.11.15 | Rotterdam | Met: Sarah Moeremans & Ahmed Aboutaleb |
In het kader van BesteBuren.