Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Anneleen Van Offel trok naar Israël om haar debuutroman te schrijven. deBuren mocht over haar schouder meekijken. Ze vertelde over schrijfpijn en andere twijfels, over bijzondere ontmoetingen, over Israëlische uitzichten en Belgische inzichten, en hoe daartussen een debuutroman vorm krijgt. Terug in België gaat ze onvermoeibaar door met haar schrijfproces en krijgt haar debuut stilaan vaste vorm.
Tijdens de zes weken waarin ik op een berg in Israël eindelijk de rust vind om te schrijven, en me alleen maar over problemen moet buigen die ik doorgaans zelf heb verzonnen, gebeurt er in de Palestijnse gebieden onder andere het volgende:
Ze hebben heel erg lekkere cocktails in Israël. Het is zo heet dat het in de kranten komt. Mijn personages gaan op restaurant, in scènes die hen diepgang moeten geven. En op de Westbank sterft nu ook de vader van de peuter, er ontstaan heftige rellen in Arabische dorpjes ten zuiden van Nablus, in Jeruzalem steekt een ultraorthodoxe Joodse man zes mensen neer op de Gay Parade. In Haifa zegt iedereen ‘Het is veel te warm.’
Iemand vraagt me op Facebook of ik ‘nog steeds dezelfde kijk op de zaken heb’. Vaak sommen mensen voor me op wat er in Palestina gebeurt, alsof ik door over het Israëlische perspectief te schrijven, de ellende in Palestina minimaliseer. Hoewel ik steeds probeer te schrijven zonder een oordeel te vellen, trekken mensen hun eigen conclusies over mijn project, alleen maar op basis van het feit dat ze weten dat ik de Israëlische kant van de zaak tracht te begrijpen. Mensen wegzetten in categorieën, ‘voor’ of ‘tegen’, ‘de goeien’ of ‘de slechten’, ‘pro-Israël’ of ‘pro-Palestina’, het is gauw gebeurd.
Het zoeken naar een oorzaak maakt van de vijand weer een mens. Het mechanisme dat achter het kwade zit proberen te begrijpen, betekent ook dat je blootlegt dat wij het allemaal in ons hebben om zelf de bezetter te worden. Het is niet alleen heel erg makkelijk om van het conflict een voetbalwedstrijd te maken waarbij je supportert voor de ene of de andere ploeg. Het is ook veilig. Je zet jezelf buiten spel.
Het slachtoffer heeft een dader in zich. U bent in staat om onder de juiste omstandigheden een ander mens onnoemelijk veel leed aan te doen. Meerdere psychologische studies hebben dat bewezen: het experiment van Milgram in 1963 bijvoorbeeld, waarbij deelnemers elektrische schokken moesten toedienen terwijl ze het geschreeuw hoorden van het slachtoffer, en zich daardoor goed bewust waren van de impact ervan. De ‘daders’ in het experiment bleven doorgaan, uit plichtsbesef.
Of het racisme-experiment van Jane Elliott waaruit bleek dat de meest brave kinderen op een dag tijd in staat zijn om andere kinderen uit te sluiten op basis van oogkleur. Het Stanford-gevangenisexperiment waarbij de deelnemers in groepen werden verdeeld: de ‘gevangenen’ en de ‘bewakers’ en zich al na enkele dagen naar hun rol begonnen te gedragen. Na zes dagen moest het experiment voortijdig worden stopgezet.
Hoe kan je leed gebruiken als legitimatie om zelf leed te veroorzaken? De Holocaust is vandaag nog steeds een rechtvaardiging voor het hebben van een uiterst georganiseerd leger, om een land te verdedigen met bedenkelijk beleid. Waar wordt het slachtoffer de dader? En zijn wij wel in staat om een oordeel te vellen? Het Europa waar in de jaren veertig ‘Joden, ga naar Palestina!’ op de muren gekalkt werd, en in de jaren zestig ‘Joden, ga weg uit Palestina!’?
Ik schrijf verder. Een van de neergestoken meisjes tijdens de Gay Parade sterft. Ze is zestien. Ik vraag me af of ik niet beter een essay zou schrijven. Iets wat echt scherp is, iets wat discussie uitlokt over slachtoffers en daders, over perceptie van goed en kwaad. Maar terwijl ik mijn personages vorm geef, besef ik ook de kracht van het verhaal. Ik werk in de schimmige wereld van de nuance, met personages die goed noch slecht, maar in de eerste plaats mensen zijn.
Tijdens een van de laatste dagen van mijn verblijf print ik mijn stapel papieren, en ga ik op een terrasje zitten. Ik raak in het Engels aan de praat met een Israëlisch meisje, ze leest luidop de titel van mijn boek. Hier is alles veilig. Haar namaak-Nederlands klinkt grappig.
‘Veilig,’ zegt ze. ‘It sounds like failure.’
Een poes rekt zich lui uit in de zon. Jonge mensen toasten, l’chaim roepen ze, op het leven.