Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
In 2014 trok Flor Declercq met deBuren op schrijfresidentie naar Parijs. Een hervonden vakantieliefde, de kunst van het verleiden en François Mitterand; het hoofdpersonage in zijn Parijsverhaal heeft heel wat te overdenken. De gigantische Nationale bibliotheek - die de naam van de 'presidentiële schuinsmarcheerder' draagt - blijkt een uitstekend toevluchtsoord.
In Parijs weet iedereen dat de lotsbestemming zich er ophoudt in zijn beste vermomming, die van het toeval. De mensen die zij hier samenbrengt, kunnen zich dan verzekeren van een lang en gelukkig leven. Toen ik enkele dagen terug de stad en haar rivier overzag aan de zijde van een vakantielief dat ik al jaren niet meer gezien had, hechtte ook ik geloof aan deze Parijse overtuiging. Ook al wist ik op voorhand dat zij net zoals ik geselecteerd was voor deze schrijversresidentie in de lichtstad en de kans dat we samen de Seine zouden zien, nagenoeg 100% was, vermoedde ik toch heel even een hogere hand.
Het getuigt van een goed gevoel voor ironie dat juist François Mitterrand, presidentiële schuinsmarcheerder en bommenlegger, zich langs de Seine wist te vereeuwigen. Samen met zijn naam heeft hij aan een oever een giganteske bibliotheek nagelaten. Op een sokkel van zeven en een halve hectare drijven de vier torens van La Bibliothèque nationale de France site François-Mitterrand een gapend gat in de dichtgeslibde skyline. Het gebouw doet zich gelden door de monumentale leegte van een cultusplek. Het buitenechtelijk kind en de Rainbow Warrior zal men wel vergeten, maar Mitterrand zal altijd met de hemel worden vergeleken.
De bibliotheek eist haar plek op in de Parijse binnenstad, maar het is de zichtbaarheid van een pronkstuk dat niet zomaar mag worden aangeraakt. Diep in de bodem heeft de ultieme rust zich ingegraven tot het niveau dat Rez-de-jardin heet. Een werkplek waar alleen geaccrediteerde vorsers komen. Op het niveau Haut-de-jardin raak je enkel de algemene leeszalen binnen met een geldig dag- of jaarpasje. Een plek om je gedachten de vrije loop te laten is blijkbaar een luxe en mag wel al iets kosten.
Wanneer ik de informatrice, die mij een dagpasje overhandigt, toch eens vraag of ik met dit kleinood ook le Rez-de-jardin kan bereiken, heft ze haar spitse neusje als een boegspriet en laat na een zucht een welgemikte stilte vallen. Ik verbeeld mij de furie die ze wordt, wanneer je geen conclusies trekt uit dit zwijgen en jouw vraag herhaalt omdat ze haar misschien niet goed begrepen heeft.
In elk geval is de leeszaal een plek waar men werkelijk in zijn gedachten kan wonen. Geen plaasteren pruikenkoppen die je eigenwijs aankijken, of intimiderende boekenwanden. Zo groots Mitterrands opzet was om in dit complex het literaire erfgoed van de wereld te verzamelen, zo bescheiden is de uitwerking van de architect. Nergens valt een gebogen lijn te bespeuren, enkel vastberaden rechten waarvan de vluchtpunten je dwingen je blik te vergeten en voorzichtig bij jezelf naar binnen te tuimelen.
© Lies Van Gasse
Zo’n vijftien jaar eerder hebben mijn vakantiemeisje en ik elkaar ontmoet aan een andere Franse waterloop. Op een uitzichtpunt in de Gorges du Tarn viel ze op tussen de andere toeristen. Ze sprak met niemand. De hitte die de krekels deden zinderen, leek zwaar op haar te wegen. Hoe we uiteindelijk aan de praat zijn geraakt, kan ik mij niet meer voor de geest halen. Hoogstwaarschijnlijk was dit een gevolg van de pastis waarmee ik mijn opgeschoten puberlijf had aangelengd. Ik weet wel nog dat de opperste concentratie mijn gezichtsveld vernauwde tot een enkele boom aan de overkant. Als een kunsthaas in een hondenrace lokte de boom diepzinnigheden uit mijn benevelde kop waarmee ik indruk wou maken.
Gewichtigdoenerij zou een beproefde verleidingsmethode blijven. Tijdens mijn studies tot classicus benutte ik elk moment om met de hulp van allerlei boekenwijsheden tegen jongedames aan te schurken. Dieper in de nacht debiteerde ik al eens Tibullus of Propertius. Mijn linker wijsvinger prikte op de maten van de disticha in de lucht, de rechterhand zocht schalks toenadering tot mijn toehoorders. Voor de meest bijzondere veroveringen spijkerde ik het kalenderblaadje van de voorbije nacht op een muur van mijn studentenkamer. Met gespeelde onverschilligheid gaf ik toe op die bewuste nachten een vliesje geprikt te hebben. Bij verontwaardigde reacties citeerde ik steevast Mitterrand: ‘Et alors.’
Ook hier in Parijs liet ik de letteren nog eens hun werk doen. Ik besloot de avond met een anekdote over Paul Eluard die zijn vrouw aan Salvador Dali verspeeld had. Niet veel later vroeg mijn hervonden vakantiemeisje of het ongepast was te vertellen dat haar kamernummer in de residentie 319 was.
Sinds mijn tienerjaren is de bibliotheek voor mij een wijkplaats. Er hangt een geruststellende afwezigheid tussen het lispelen van de pagina’s en het aarzelende kraken van een stoel waarop een lezer zijn rug recht. Tot op vandaag stelt zij mij in staat om mij met mijn springerige geest te confronteren. Toen ik vanmorgen mijn haastig uitgegooide kleren zag, stampvoette een kater samen met Mitterrand mijn schedelpan binnen. Misschien kon ik in zijn bibliotheek mijn muizenissen onder handen nemen. Hoe ik in godsnaam mijn eigen bed moest opzoeken met mijn schoenen in mijn handen en mijn trui achterstevoren.
Ik wandel naar de glazen wand tegenover de leeszaal. De nationale bibliotheek is opgetrokken rond een merkwaardige tuin van een hectare. De bomen lijken zich uit onvree met de wereld voorgoed teruggetrokken te hebben, hier diep ingekapseld in het culturele hart van de hoofdstad. De architect inspireerde zich voor dit idee op het grondplan van de middeleeuwse kloosters. Zoals de kruisgang een sacrale perimeter afbakent in het centrum van een klooster, moet de rondgang rond dit ingesloten stuk wildleven de bezoeker aanzetten tot mediteren. Een echt Eden waar de mens, zoals eens de hemel het wou, de toegang tot is ontzegd. Als een dier dat gekooid wil worden loop ik langs het glas.
Mijn vriendin, die thuis in Brussel is gebleven, heeft me een bericht gestuurd. Of het een beetje leuk is, daar in Parijs? Ik vouw mijn handen onder mijn hoofd en vlei mij tegen het raam aan. De bomen trekken als lome honden aan de kabels die hen in de grond verankeren. Ik wil hier blijven slapen.
foto Flor © Marianne Hommersom
illustratie © Lies Van Gasse
Meer weten over het residentieproject van deBuren? Klik hier.
Benieuwd wat de medereizigers van Flor schreven in Parijs? Klik hier.
Flor schreef in Parijs ook de reeks gedichten Correspondance métro.
Dit verhaal werd gepubliceerd op hard//hoofd. Hij droeg een ingekorte versie voor tijdens de presentatieavond Mais oui, Paris! in de Brakke Grond.
Dit artikel ontstond op basis van een residentieproject van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de Stichting Biermans-Lapôtre.