Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.

Omweg

Anneleen Van Offel schrijf aan haar debuutroman over Israël. Elke maand zet ze de deur van haar schrijfkamer open, en geeft ze u inkijk in de interne keuken van een debutant. Over keuzes maken, ambitie hebben en muren slopen in je hoofd. Vandaag: deel vier.
Door Anneleen Van Offel op 21 mrt 2016
Tekst
Literatuur & taal
Israëlcolumn Anneleen Van Offel
© Koen Broos

Anneleen Van Offel schrijf aan haar debuutroman over Israël. Elke maand zet ze de deur van haar schrijfkamer open, en geeft ze u inkijk in de interne keuken van een debutant. Over keuzes maken, ambitie hebben en muren slopen in je hoofd.

Deel 4 | Omweg

 

Schaamte is een avontuurlijke emotie. Ze brengt je in een toeristenbusje naar Bethlehem. Een excursie georganiseerd door Green Olive Tours. Ik zit in het busje tussen Amerikaanse toeristen die het cliché van Amerikaanse toeristen volledig belichamen en drie Joodse Noren die overwegen om van de Wet op de Terugkeer gebruik te maken om zich in Israël te vestigen, maar eerst de muur met hun eigen ogen willen zien.

 

Ik had een goed excuus. Het leek me nuttig om te ervaren hoe het toerisme vanuit Israël naar Palestina verloopt en welke dan de reacties zijn van toeristen. Organisaties als Green Olive Tours willen vooral aan buitenlanders de situatie laten zien door trips te organiseren naar Palestijnse vluchtelingenkampen. Op het eerste zicht een nobel doel omdat het een organisatie is die beheerd wordt door zowel Palestijnen (en Israëlische Arabieren) als Israëli's, en toeristen toont dat het land helaas meer is dan de schoonheid van een Massada of een Dode Zee. Maar geld verdienen met de zwarte kant van het land blijft dubieus, en de reactie van toeristen blijkt toch altijd voer voor een absurdistisch verhaal.

Het is meer dan een jaar geleden nu, maar hoe langer ik aan het boek werk, hoe meer de parallel met het vertellen van mijn verhaal me opvalt. Enerzijds bots ik op veel wantrouwen. Vooral vanuit Joodse hoek. Mensen zijn angstig dat ze alweer in een slecht daglicht worden geplaatst, dat er weer op de negatieve kant van het land gefocust wordt, terwijl ik met een zo open mogelijke blik naar Israël trek. Om te begrijpen hoe het zover is kunnen komen, maar vooral om te begrijpen hoe het is om te leven in een land waarover iedereen heel gauw een mening klaar heeft.

 

Anderzijds verschijnen er met de regelmaat van de klok opiniestukken die aanklagen dat (vooral Nederlandstalige) literatuur te braaf is. Onlangs nog, in De Standaard der Letteren (24 april) staken Joost de Vries en Christophe Van Gerrewey de discussie nog eens aan. Literatuur vertoont te veel risicovermijdend gedrag. ‘Schrijvers willen vooral aardig gevonden worden.'

 

Tijdens het schrijven is deze tweestrijd nooit veraf. Ik neem het wantrouwen van mensen die dagelijks met de Israëlische realiteit geconfronteerd worden serieus. Omdat ik het begrijp. Het gaat vooral over de angst dat er met een te enge blik geschreven wordt, dat de schrijver blind is voor wat er zich achter het conflict afspeelt. Het omgaan met die paradox, het vlammend en begrijpend schrijven tegelijk, doet me denken aan hoe ik een jaar geleden met de Amerikanen voor de scheidingsmuur tussen Israël en Palestina stond.

 

We staan voor een graffiti van Banksy. De Amerikanen worden zowat gek. De toeristen verdringen zich rond het kunstwerk. Ze zien de muur niet meer. Ze zien iets beroemds, ze voelen zich ingewijd in het geprivilegieerde stuk van de wereldbevolking dat beroemde dingen gezien heeft, waardoor ze denken net iets meer te bestaan dan anderen.


Achter ons is een Banksywinkel. De Amerikanen overwegen de aanschaf van een kerststal die tussen os en ezel in twee verdeeld wordt door een muur. Banksypotloden, Banksywekkers, Banksybriefpapier.

 

De opwinding is compleet wanneer de eigenaar van de winkel een verfkwast en zwarte verf bovenhaalt, en de toeristen aanspoort om hun eigen vredesboodschap op de muur te schrijven. De kwast wordt enthousiast doorgegeven. Sommigen schrijven hun eigen naam. Anderen tekenen een hartje.


Ik sta erbij en kijk ernaar, als een schrijver die heel diep probeert te ervaren hoe het toerisme vanuit Israël naar Palestina verloopt.

 

Wanneer we wegrijden, zie ik hoe de eigenaar de vredesboodschappen alvast met witte verf overschildert, voor het volgende blik toeristen.

 

Dit gaat niet over het maken van iets dat niet te overschilderen valt. Dat zou een te makke vergelijking zijn, alles is vervangbaar en verbeterbaar. Het gaat over een lezer laten meegaan in een kunstwerk, zodat hij, wanneer hij een stap achteruit zet en het boek dichtslaat, dan pas de muur ziet. De consequentie van de omweg. Literatuur moet niet schreeuwen DAT HET ECHT WEL ERGENS OVER GAAT, maar moet het over iets hebben zonder dat de lezer dat in eerste instantie merkt.


Maar het mag niet meer bij het verhaal blijven steken, zoals te vandaag te vaak gebeurt. Pas wanneer de veiligheid verlaten wordt, wordt het boeiend. Zowel voor de schrijver, die niet alleen zijn eigen mogelijkheden maar ook die van de literatuur verruimt, als uiteraard voor de lezer. Daarin heeft het even weinig zin om het wantrouwen te negeren als om me door het wantrouwen te laten dicteren. Het komt wel degelijk ergens vandaan, en dat wil ik erkennen.

 

Het kunstwerk bestaat niet zonder muur, en tegelijk is het kunstwerk een aanklacht tegen die muur. Pas wanneer die drie dingen in evenwicht zijn zal ik het boek geslaagd noemen. Daarbij moet ik het risico nemen dat het grandioos faalt, maar wel met de geruststelling dat mijn verhaal ook door het falen kan verteld worden.


Literatuur moet bruuskeren, zonder dood te meppen, literatuur moet ramen openzetten zonder deuren dicht te slaan.  Dan wordt er pas echt iets op het spel gezet.

Benieuwd naar meer?

Lees alle columns in deze reeks
Vertel het verder: