Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Tijdens de schrijfresidentie van deBuren in de zomer van 2014 bezocht Lars Dellemann het Musée du quai Branly. Het etnografische museum kreeg bij de opening in 2006 heel wat kritiek op de manier waarop niet-Westerse culturen gepresenteerd werden. Zijn de commentaren terecht? Lars gaat op 'ongemakkelijke expeditie'.
Toen in 1889 de Wereldtentoonstelling in Parijs plaatsvond, was er voor de 28 miljoen bezoekers een aantal redenen om naar de stad te komen. Zo werd het honderdjarig bestaan van de Franse Republiek gevierd, en de Eiffeltoren geopend. Men is geneigd te denken dat het dat jaar allemaal te doen was om de opening van de smeedijzeren fallus, maar dat is niet zo. Als we de meer gedetailleerde geschiedschrijving mogen geloven, was de grootste publiekslieveling de Village Nègre. In dit 'negerdorp', dat was opgezet als een dierentuin, werden voor de gelegenheid vierhonderd Afrikanen en Aziaten tentoongesteld achter hekjes en in kooien. Op gezette tijden mocht de enthousiaste bezoeker een stukje rauw vlees over het hek gooien. Voor de aanwezigen een kans om in aanraking te komen met de exotische vreemdeling en diens eigenaardigheden, voor de Franse overheid een geschikt moment om haar koloniale successen met de wereld te delen.
Niet ver van de plek waar mensen ooit rauwe stukjes vlees over hekken gooiden, staat nu het Musée du quai Branly. Eén van de meest prestigieuze etnografische musea ter wereld, in hartje Parijs. Ik bezoek het museum op een dinsdagmiddag, en schrik van de lange rij bij aankomst. Maar misschien nog wel meer van de omgeving waarin die rij zich bevindt. Slingerpaden in aardetinten worden omsloten door hoge glazen wanden en weelderige varens. Als ik niet beter wist, zou ik denken dat ik in het safarigedeelte van de plaatselijke dierentuin ben beland. Hoewel het museum nadrukkelijk afstand heeft gedaan van de presentatie van niet-westerse civilisaties als ‘primitief’, wil het haar bezoekers de ervaring van een eigentijdse ontdekkingsreis duidelijk niet ontnemen.
Musée du quai Branly trekt jaarlijks meer dan een miljoen bezoekers. De westerse interesse in niet-westerse culturen lijkt sinds 1889 geenszins verdwenen. Hoe het etnografische museum anno 2014 op die interesse zou moeten inspelen, daar valt over te twisten. Bij de opening in 2006 kreeg Quai Branly het flink te verduren. Binnen en buiten Frankrijk werd de drang om het museum met de grond gelijk te maken breed gedragen. Dat lag niet alleen aan de 232 miljoen euro aan overheidsgeld dat erin was geïnvesteerd door president Chirac, die na zijn presidentstermijn een cultureel monument van formaat wilde achterlaten.
De collectie van het museum bestaat uit honderdduizenden etnografische objecten die bij oprichting werden overgebracht uit musea als het Musée de L’Homme, het Musée des Arts d’Afrique et d’Oceanie en het voormalige Musée des Colonies. Een groot deel van die objecten werd ten tijden van het Frans kolonialisme toegeëigend bij diverse expedities, oorlogen en plunderingen. Sindsdien behoren de meeste objecten tot objets patrimoniaux français, het Frans nationaal erfgoed. Chirac liet het nieuwe museum dan ook openlijk bouwen als vorm van postkoloniale boetedoening. Met het tonen van de schoonheid van de van oorsprong niet-westerse objecten, zou volgens hem recht worden gedaan aan 'alle beschavingen die lange tijd zijn genegeerd en ondergewaardeerd.' Dat het project in het zevende arrondissement van Parijs moest worden gerealiseerd, leek een vanzelfsprekendheid.
Het vieren van de schoonheid zou volgens veel critici prevaleren boven de wil om de objecten binnen hun historisch-wetenschappelijke context tentoon te stellen. Daardoor zou het museum de beeldvorming van niet-westerse schoonheid als een homogene rauwe, primitieve en tijdloze schoonheid alleen maar verder versterken. De opstelling liet te veel ruimte open voor een racistische interpretatie door de vaak toch al vooringenomen Europese museumbezoeker. Bovendien werden in de vaste collecties alle civilisaties getoond, met uitzondering van één: de Europese. Het museum van de interculturele dialoog kwam daarmee vooral bekend te staan als het instituut van West versus the rest.
De kritieken reikten nog verder. Zo werden de oprichters van Quai Branly beticht van een gebrek aan sensitiviteit voor de ‘Ander’ in de Franse samenleving zelf. Met de explosieve protesten in de banlieus van Parijs nog vers in het geheugen, werd de viering van niet-westerse culturen door de Franse overheid ronduit paradoxaal bevonden. Het museum werd daarnaast geopend ten tijde van de aanscherping van de Franse migratiewetgeving. De Franse historicus Pap Ndiay noemde het dan ook ironisch dat 'kunstobjecten schijnbaar makkelijker kunnen reizen dan mensen'. De meeste critici vonden het te ver gaan om een etnografisch museum een directe verantwoordelijkheid voor interne maatschappelijke kwesties toe te schrijven. Wel was er een breed gedeelde nieuwsgierigheid naar of en hoe Quai Branly een brug zou slaan naar Franse burgers met een achtergrond in één van de niet-westerse culturen die het museum zo waardig achtte. Aan free publicity geen gebrek.
Wanneer ik de wachtrij heb doorstaan, verwelkomt Quai Branly me met subtiele achtergrondmuziek die een grote entreehal vult. Ik hoor tromgeroffel en de klanken van een didgeridoo. Tevergeefs zoek ik naar de bron van het geluid. Mysterie alom. De grote ruimte is donkerbruin, de kleur van de aarde, met in het midden een reusachtige glazen cilinder. Achter het glas bevindt zich de collectie van tienduizenden muziekinstrumenten, gehuld in een donkere waas. Ze zijn gerangschikt per geografisch gebied en vervolgens op organologische kenmerken. Uit de informatie op een bordje spreekt een zekere trots:
‘De collectie onthult een aantal belangrijke functies van het museum die nauwelijks worden gezien door het publiek: de conservering, classificatie en analyse van de collecties. Een acclimatiseringssysteem stabiliseert de temperatuur. De hygrometrie en luminositeit worden tot een minimum beperkt.’
Bij Quai Branly is de erfenis van de wereld in handen van mensen met verstand van zaken.
Een lang, houten wandelpad leidt me over een helling naar de vaste collecties. Op de vloer is een projectie te zien: duizelingwekkend veel woorden glijden als een stromende rivier over het pad naar beneden. Ze bevatten de namen van de 16,597 volkeren en plekken in de wereld waarmee je als bezoeker weldra in aanraking zal komen. De boodschap achter het visuele spektakel is duidelijk: hier worden culturen niet getoond als statisch, maar als fluïde abstracties die constant met elkaar interacteren. Het lijkt een verwoede poging om de bezoeker er van te doordringen dat Quai Branly hem spoedig zal meenemen in een interculturele dialoog.
Mijn wandeling door de vaste collecties voelt als een kleine ontdekkingsreis door plaats en tijd, maar onder de indruk ben ik niet. Ik raak vooral gefascineerd door de informatiebordjes, die soms iets vertellen over de expeditie waarmee het object werd buitgemaakt. Op een zeker moment valt mijn oog op een weinig opvallende tekst aan de wand:
‘De collecties van het museum zijn het resultaat van historische evenementen. Soms verliepen zij vredig, soms gewelddadig. Het complexe fenomeen van verzamelen is altijd een reflectie van een bepaalde periode en een manier van denken.’
Het verrast me dat Quai Branly het zwarte verleden dat een schat aan objecten opleverde openlijk erkent. Maar de bezoeker wordt slim bespeeld door die waarheid onmiddellijk te relativeren. Wat is geweest, is geweest – zo lijkt het te willen zeggen. En uiteindelijk is ook het expeditielid dat zich de objecten toe-eigende na het moorden in een koloniale strijd slechts een kind van zijn tijd. Het museum onthult een historie zonder het kwaad te verdoezelen, maar oordeelt zelf niet. Zou het anders zijn eigen bestaansrecht ondergraven?
In de acht jaar sinds de opening lijkt er weinig te zijn veranderd in Quai Branly. Maar wanneer ik mijn bezoek eindig bij de kleinere, tijdelijke expositie, raak ik alsnog enthousiast. Dit is hoe een etnografisch museum zijn functie anno 2014 óók kan vervullen. In Tatoueurs, Tatoués wordt gezocht naar de kern van het tatoeëren als universeel fenomeen. De expositie laat zien welke betekenis de tatoeage heeft in verschillende delen van de wereld, inclusief het hedendaagse westen. Van religieus ritueel tot grootstedelijk modeverschijnsel: het alledaagse wordt plotseling een verrassend object van antropologie en globaliseringsstudies. Die benadering van etnografie lijkt niet alleen bij mij aan te slaan. Dit is waar de meeste bezoekers zo lang voor in de rij hebben willen staan.
De westerse interesse in niet-westerse beschavingen is iets dat nooit genoeg gevoed kan worden. Juist nu verschillende delen van de wereld meer dan ooit met elkaar interacteren, is het belangrijk om die interactie te onderzoeken en te duiden. Ik hoop dat Tatoueurs, Tatoués me een kijkje geeft in de toekomst van etnografische musea. En dat de vaste collecties op een dag plaats hebben gemaakt voor de tijdelijke exposities die nu nog als experimentele nevenactiviteit worden gepresenteerd. Het claimen van buitenlandse objecten als Frans nationaal erfgoed, het tonen van diezelfde objecten in een omgeving van mysterie en wildernis: Quai Branly buit de controverse uit als een gevaarlijke marketingstunt. Zolang een bezoek hier garant staat voor een ongemakkelijke expeditie, voelt 1889 niet eens zo lang geleden.
foto Lars © Marianne Hommersom
Meer weten over het residentieproject van deBuren? Klik hier.
Benieuwd wat de medereizigers van Lars schreven in Parijs? Klik hier.
Dit artikel ontstond op basis van een residentieproject van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de Stichting Biermans-Lapôtre.