Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Anneleen Van Offel trok naar Israël om haar debuutroman te schrijven. deBuren mocht over haar schouder meekijken. Ze vertelde over schrijfpijn en andere twijfels, over bijzondere ontmoetingen, over Israëlische uitzichten en Belgische inzichten, en hoe daartussen een debuutroman vorm krijgt. Terug in België gaat ze onvermoeibaar door met haar schrijfproces en krijgt haar debuut stilaan vaste vorm.
Ik zit sinds drie maanden in een witte kamer in Jeruzalem. Het is hier heet. Er is maar één klein raam, hoog boven het bed waarop mijn zoon ligt. Want ik ben al drie maanden een vijftigjarige moeder die naast haar dode zoon zit, in een witte kamer in Jeruzalem. Hoe langer ik schrijf, hoe dieper ik in haar huid kruip.
Lang voor ik wist dat het ook een beroep kan zijn, had ik al een spelletje waarbij ik me zo goed mogelijk in iemand probeerde in te leven. Dan zat ik als kind achterin de auto, en probeerde ik mijn vader te worden. Het warme rubber van het stuur plakte onder mijn handen, mijn voeten duwden gas- en rempedaal in zonder te bewegen. Het was de kunst zo volledig mogelijk te zijn in het voelen. Zijn schoenen knelden.
Bij je geboorte heb je alle vrijheid. Dan maak je keuzes. Je wordt iemand. Vader, schrijver. Je hele leven lang heb je alleen maar die keuzes om opnieuw de vrijheid te zoeken die je had bij je geboorte.
Het gaat net zo bij het schrijven. Je ziet een boek in één seconde voor je, in al zijn volledigheid, en dan moet je jaren werken om het te reconstrueren, onthult Tommy Wieringa zijn schrijfgeheim in De Standaard der Letteren. 'Een beetje alsof je als een ongelovige op weg bent naar Jeruzalem, een visioen krijgt, en de rest van je leven op je knieën doorbrengt.'
Ik heb er nu mijn beroep van gemaakt, van het samenvallen met iemand die ik niet ben. Mijn zoon is dood, en schrijvend probeer ik zijn verhaal te vinden. Of ik wel in staat ben om te voelen wat het is om een kind te verliezen, wordt me gevraagd. Of ik wel de pretentie mag hebben om de Joodse ziel te proberen begrijpen.
Zal ik me dan beperken tot drieëntwintigjarige, vrouwelijke personages, die in Antwerpen wonen, een roman schrijven en verder niets bijzonders meemaken?
Dat bedoelen ze nu ook weer niet, maar je begrijpt wat ik wil zeggen, en ze zetten hun meest zorgelijke blik op.
Het is niet alleen mijn beroep, antwoord ik. Het is de plicht van ons allemaal om onze verbeelding te gebruiken, en ons zo precies mogelijk voor te stellen wat een Israëlische reservist ziet wanneer hij opnieuw vertrekt voor een operatie in Gaza. Het is niet zonder het gevaar om de bal mis te slaan, maar wederzijds begrip begint wel met de moeite doen om elkaars blik te zien.
Begin september interviewde ik Fania Oz-Salzberger, historica en dochter van Israëlisch schrijver Amos Oz, over de rol van literatuur in het Israëlisch-Palestijns conflict. Zij ziet literatuur als een van de essentiële elementen in het vredesproces.
'Literatuur geeft zowel schrijvers als lezers de mogelijkheid om een diepe blik te werpen in het leven, de emoties, angsten en hoop van de andere. De mogelijkheid om dat te doen heeft een groot politiek potentieel. Wanneer Palestijnen het werk van mijn vader lezen, kunnen ze in de psyche van een Joodse staat duiken, en wanneer Joodse Israëli's Sari Nusseibeh lezen, krijgen zij een inzicht in de Palestijnse ziel. Geen enkel politiek vredesproces kan werken zonder zo'n wederzijds inzicht.'
Hoe groot het verschil is met het verhaal dat de non-fictionele media kunnen vertellen, wordt duidelijk in Het zijn net mensen, waarin Joris Luyendijk vanuit zijn ervaring als correspondent schrijft over de beeldvorming van het Midden-Oosten. De nieuwsberichtgeving heeft de schijn van objectiviteit, maar ook na een aanslag moet de camera een standpunt kiezen, worden er ooggetuigen uitgekozen, en de manier waarop dat gebeurt kan niet anders dan subjectief zijn. Het belangrijkste onderdeel van het Israëlisch-Palestijns conflict is legitimiteit krijgen van het westen. Het is belangrijk welke partij de sympathie van het publiek verovert. Het publiek identificeert zich met de zwakke partij, dus proberen beide kanten zich in de positie van de underdog te manoeuvreren.
Het gaat niet om gelijk hebben, het gaat om gelijk krijgen.
Het verschil met fictie is dat de lezer weet dat het een verhaal is, en in non-fictie vergeet dat het een verhaal is. De schrijver van een roman heeft daarom een grotere vrijheid dan de nieuwscorrespondent. De lezer is zich bewust van het bedrog, en is dus minder makkelijk manipuleerbaar. Het gaat van bij het begin niet om ‘de waarheid' te onthullen zoals een nieuwsredactie dat zou moeten of willen doen, het gaat om te tonen wat er achter die ‘waarheid' zit. Wat er om kan gaan in de hoofden van de actoren in het nieuws. In het volle bewustzijn dat er evenveel mogelijkheden zijn als hoofden. Fictie wil geen gelijk krijgen. Fictie wil alleen maar iets laten zien.
Daarom ben ik zo vrij als ik maar kan zijn. Ik ben een vrouw van vijftig in een witte kamer in Jeruzalem. Ik ben soms een kat. Ik ben een Amerikaanse wetenschapper die door een verandering in zijn medicatie zijn vrouw vermoord heeft. Altijd met een vleugje van mijn eigen blik erbij, zoals een schilder nauwkeurig zijn verf mengt, en daarmee een landschap schildert dat nooit helemaal zal samenvallen met de werkelijkheid.
Het interview met Fania Oz-Salzberger staat hier.