Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
deBuren stuurde twee jonge schrijfsters naar interessante musea over de grens. Niña Weijers ging naar Vlaanderen, Heleen Debruyne spoorde naar Nederland. Reist u ze achterna? In de derde aflevering volgen we Heleen Debruyne op haar speurtochten door de provincie Utrecht.
WIN!
Wilt u kans maken op een duoticket voor deze musea in Utrecht? Stuur dan voor 12 mei 2015 een mail met onderwerp 'Debruyne Utrecht' naar info@deburen.eu en vermeld duidelijk uw volledige naam en postadres. U krijgt van ons bericht als u gewonnen heeft.
Vind hier het overzicht van alle steden en musea.
Huis Doorn is een statig pand, maar toch een beetje klein voor een keizer, vind ik. Nochtans is die keizer de enige reden waarom het gebouw niet, zoals de schier eindeloze rij soortgenoten op de weg van Utrecht naar Doorn, is vermarkt tot chic zakenkantoor of lichtjes oubollig restaurant dat elke middag volstroomt met bejaarden. Die andere residenties kunnen dan ook niet pronken met een beroemde inwoner als Wilhelm II, de laatste Duitse keizer en koning van Pruisen. Die met het korte armpje, inderdaad.
Eenmaal binnen voelt het landhuis al helemaal te klein: de vertrekken zijn van boven tot onder behangen met oude schilderijen, antieke wandtapijten en kroonluchters. In elke verloren hoek prijken vazen en bustes van de Kaiser en zijn eerste echtgenote. De inrichting van Huis Doorn liet de Keizer overbrengen uit zijn gigantische paleizen in Berlijn en Potsdam. De man had weinig gevoel voor schaal: terwijl een aardige en piekfijn uitgedoste oudere dame me rondgidst, voel ik de muren, kasten, laden vol kunstvoorwerpen haast op me neerkomen. 'Behalve het toilet en de badkuip komt hier niets uit de twintigste eeuw. De Keizer had een hekel aan moderniteit,' vertelt ze. Ik kan haast niet geloven dat Wilhelm dit huis in 1921 heeft gedecoreerd, terwijl Gerrit Rietveld twee jaar later even verderop in de Utrechtse binnenstad het beroemde Schröderhuis ontwierp als een strakke, praktische blokkendoos.
Museum Huis Doorn - Eetkamer
Maar als je zijn geschiedenis kent, begrijp je Wilhelms hang naar een nostalgisch interieur beter. De aarde had het bloed en het rottend vlees van de Eerste Wereldoorlog nog niet verteerd, of hij moest inderhaast uit Duitsland vluchten. Zijn vernederingen leken eindeloos: zijn volk nam hem de nederlaag kwalijk, zijn eigen Kaiserliche Marine kwam in opstand en in Berlijn brak de revolutie uit. Bovendien hadden de geallieerden een prijs op zijn hoofd geplakt. Alleen het neutrale Nederland wilde hem asiel verlenen - de Keizer was met allerlei stambomen verknoopt aan de Oranjes, dat schept een band. Wilhelm deed schoorvoetend troonsafstand, liet zijn oog vallen op een landgoed met een groot park even buiten Utrecht en zou daar tot zijn dood in 1941 paleisje in ballingschap spelen. Aan de pijnlijke episode van de Eerste Wereldoorlog werd hij niet graag herinnerd, liever verloor hij zich in mijmeringen over het leven van zijn illustere voorganger, Frederik de Grote van Pruisen.
Die idolatrie voor zijn voorouder verklaart volgens de gids Wilhelms liefde voor rococomeubilair en porselein. Over elk stuk weet ze iets te vertellen, maar het meeste plezier haalt ze zichtbaar uit het delen van anekdotes over de Kaiser. Haar verhalen veranderen hem in een onaangenaam mannetje. Ze vertelt hoe hij zijn tweede echtgenote als verlovingsgeschenk een foto van zijn overleden vrouw cadeau gaf, hoe hij een speciaal kussen had om groter te lijken, hoe hij altijd het hoogste woord wilde voeren. 'Een echte narcist,' zegt ze. 'Maar dat komt natuurlijk ook door zijn jeugd. Hij was een gehandicapte troonopvolger, ongehoord was dat! Zijn bloedeigen moeder schreef aan Queen Victoria: "Ik heb een hekel aan mijn verminkte kind." Nou, als je zo je leven moet beginnen.'
De bezoekers smullen van die faits divers. De kroon een beetje ontbloten, daar houden we van. In de volgepropte studeerkamer wijst de gids op een zadel, op een stok gemonteerd. 'Daar zat hij op om te werken, omdat Frederik de Grote zei dat je het beste kan nadenken in het zadel.'
Tijdens de rondleiding moeten we wachten op een van de andere bezoekers, ze heeft haar voet verzwikt op het lange grindpad dat naar Huis Doorn leidt. De gids schudt haar hoofd. 'Dat pad wordt steeds slechter - daar moeten we dringend iets aan doen.' En met 'we' bedoelt ze het team van vrijwilligers dat het museum draaiende houdt. Minister van Cultuur Jet Bussemaker vond in 2012 immers dat de collectie van Huis Doorn, de laatste getuige van het pompeuze leven van de ex-Keizer, niet van nationaal belang was: ze kortte de subsidies en haast alle de vaste werkkrachten moesten gaan. Dat het museum vandaag nog open is, is grotendeels te danken aan een legertje vrijwilligers. Huis Doorn had altijd al veel enthousiaste vrijwilligers, maar nu zijn het vooral de 180 onbetaalde krachten die er voor zorgen dat het huis netjes in de tijd bevroren blijft. Ze snoeien de rozentuin, maaien het gras, stoffen af, schikken elke dag verse boeketten, bemannen de ticketbalie, leiden de bezoekers rond en halen prut uit de dakgoot. (foto: Museum Huis Doorn, keizerlijke hofhouding)
In zijn troonrede van 2013 zei Willem-Alexander dat 'de klassieke verzorgingsstaat langzaam verandert in een participatiesamenleving. Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen,' aldus de kersverse vorst. Een boodschap die premier Rutte als hoofd van een besparingskabinet al langer gretig verkondigde. Maar veel andere politici en opiniemakers zien in ‘participatiesamenleving' vooral een modewoord voor kille bezuinigingen. Huis Doorn is de vleesgeworden participatiesamenleving: kille bezuinigingen die zijn opgevangen door aardige burgers. Met de glimlach nemen ze onbezoldigd hun verantwoordelijkheid om een eigenaardig stukje erfgoed openbaar te houden.
Op een bus- en treinreis van de landhuizen van Doorn ligt het knusse Utrecht, met zijn mooie grachten en obligate latte-macchiato-bars. Vlakbij de spits-gotische Domkerk ligt het Centraal Museum. Die collectie werd wel van nationaal belang bevonden, maar dat belette niet dat het museum de afgelopen jaren een paar stevige besparingsrondes over zich heen kreeg. Begin dit jaar werd de van oorsprong gemeentelijke instelling bovendien verzelfstandigd. Hoofd publiek en informatie Marije Douma vindt dat geen slechte zaak. 'Nu zijn we zijn vrij om commerciëler te denken, grote sponsors te vinden, zalen te verhuren, een museumcafé te openen.' Om zich te plooien naar de grillen van de markt is het Centraal Museum een zelfstandige stichting geworden. Die stichting beheert de vaste collectie, die eigendom blijft van de gemeente Utrecht. Om de historisch-artistieke schatkamer van de gemeente goed te bewaken, krijgt de stichting nog wel subsidies.
Centraal Museum Utrecht © Vincent Zedelius
Die schatkamer is een wirwar - er zijn dan ook grootscheepse verbouwingen aan de gang. In een labyrint van kleine, donkere zaaltjes haalt het museum topstukken van onder het stof. De hoofdcurator geeft het zelf toe: de vaste collectie is verwarrend. Maar zo'n diverse collectie is wel een schatkist waar tentoonstellingsmakers ad libitum uit kunnen plukken. Ik zie een gigantisch zeventiende-eeuws bloemenstuk van Roeland Saverijs, sta oog in oog met de betoverende Madonna van de Wilde Rozen van Jan van Scorel, en dan plots, met een jurk van Viktor en Rolf die wel van spinrag lijkt gemaakt. Ook stoelen van de Utrechtse architect Gerrit Rietveld duiken op, in hun soberheid een mooi contrast met een overvol poppenhuis, zorgvuldig geassembleerd door de rijke zeventiende-eeuwse Petronella de la Court. En Nijntje is er ook: illustrator Dick Bruna was geboren en getogen in Utrecht. Zijn huis, dat ook deel uitmaakt van het museum, is een publiekstrekker voor families met kinderen. Daarnaast organiseert het museum ook tijdelijke exposities. Heerlijk, zo'n eclectische plek voor de kunsten.
Centraal Museum Utrecht
Maar hoe krijgt het Centraal Museum verdedigd waar het precies voor staat, in tijden waarin de nieuwspraak van managers regeert? Moeilijk, zo lijkt het. In 2014 nog kreeg het museum extra besparingen te verduren. Volgens directeur Edwin Jacobs werd een voorspoedige start van de verzelfstandiging daardoor ‘in de knop gebroken'.
‘Dat was vervelend, maar we schikken ons,' zegt Marije Douma ondertussen. ‘We roeien met de riemen die we hebben. Op korte termijn is het lastig, omdat Nederland nog geen cultuur van sponsoring kent. Maar we zetten daar nu actief op in.' Dat lijkt te werken: een groot deel van de verbouwingen is gefinancierd door gulle gevers.
Om te overleven gaat het Centraal Museum, net als Huis Doorn, op zoek naar actieve burgers en bedrijven die graag willen bijdragen. Het zou een opluchting kunnen zijn: cultuur vindt zijn weg wel. Maar ik kan niet laten me af te vragen hoe musea de komende jaren gaan veranderen, als ze worden overgelaten aan de grillen van de markt en de welwillendheid van een handjevol enthousiastelingen.
Heleen Debruyne (1988) is een historica met weinig geduld voor archieven. Ze haalde een master in de journalistiek en werkt nu als achter-de-schermen-radiomaakster bij Klara en soms bij Radio 1. Ook schreef en schrijft ze voor Knack, De Morgen City, DeWereldMorgen, cuttingedge.be en voor zichzelf. Tijdens haar Parijsresidentie schreef Heleen enkele blogberichten. Voor haar tekst over de grootstad nam ze een kijkje bij de polyamoureuze beweging in Parijs en schreef daarover het stuk Meerminners in Parijs. Dit artikel verscheen eerder in De Morgen Magazine en een fragment werd voorgelezen op Klara in het programma Happy Hour. Ze maakte ook een radiodocumentaire over het Musée des Lettres et Manuscrits. Beluister hier Voltaire's liefste wetenschapper.
Heleen Debruyne © Marianne Hommersom