Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.

Niet in de verte. Oorlogsscènes

In vier korte scènes schetst ex-Parijsganger Ayla Schneiders wat een oorlog voor de deur betekent.
Door Ayla Schneiders op 17 mrt 2015
Tekst
Literatuur & taal
Schrijfresidentie Parijs
© Marianne Hommersom

Als Ayla Schneiders in 2013 met negentien andere schrijvers in Parijs is, fantaseert ze over democratie en de mogelijkheid van politieke transitie binnen de huidige structuren. In Frankrijk zijn op dat moment protesten gaande tegen het homohuwelijk en overal in Europa is veel kritiek op de werking van het Europees Parlement en besluitvormende commissies. Reuring dus.

Op een avond gaat het in een discussie, geleid door schrijver David van Reybrouck, over democratie. ‘Wellicht’, oppert Ayla, ‘moeten we als bevolking elkaar eerst weer eens fysiek te lijf gaan zodat we uit de brokstukken een nieuw politiek stelsel kunnen creëren’. En Albert Einstein wordt geciteerd: ‘Ik weet niet welke wapens in de Derde Wereldoorlog zullen worden gebruikt, maar ik weet wel dat in de Vierde Wereldoorlog gevochten zal worden met stokken en stenen.
‘Hallucinant’. Van Reybrouck neemt het met een flinke korrel zout, maar het gedachte-experiment gaat verder. Bijna anderhalf jaar later en wat halve oorlogen op afstand verder schrijft ze de scènes alsnog uit. In vier korte scènes schetst ze wat een oorlog voor de deur betekent. Koud, surreëel en ongeloofwaardig. Gelukkig is het vooralsnog een gedachte-experiment.

 

1. Als de kat slaapt

 

Guillame: Ik hoor het.
Ik hoorde het vannacht al.
Ik werd wakker van de poes, ze kwam naast me liggen en spinde zachtjes. Ik word nooit wakker van Bobbie, nooit.
Haar haren zijn zacht en de kussentjes van haar poten zijn zo geruisloos dat mijn slaap mijn slaap blijft en ik iedere ochtend als een kadootje dat lieve beest naast me heb liggen.
Niet in de verte hoorde ik wat geluiden die ik niet kon plaatsen.
Eens niet het blaffen van een hond.
Ik trok het mij niet aan hoewel ik mij zeker even kort heb verbaasd over het feit dat ik wakker was. Vervolgens verbaasde ik mij erover dat ik verbaasd kon zijn, ’s nachts.
Ik dacht: volgens mij ben ik nog nooit ’s nachts verbaasd geweest.
Ik ben een ochtendmens, ziet u.
Maar dus toch.
Er was dus toch iets.

 

 

2. Waar vuur is, is wijn

 

Zes jonge mensen zitten op de bankjes in een metrostation. Ze zitten niet lekker in de stoeltjes, maar dat is op zich hun laatste zorg. Een van hen, Lars, zit niet, maar staat aan de rand van het spoor met zijn armen wijd. Het is erg lang stil.

Jip:         

Nee, het komt niet binnen.

De rest knikt. Stilte.

Mila:       

Het is niets voor jou om nu als eerst iets te zeggen.

Stilte

Jip:

Boris:     

Is er nou helemaal geen drank meer?

Dat is absoluut iets voor jou om te zeggen.

Grimassen. Het is weer stil. Jip staat op en zoekt in een paar tassen. Ze vindt een fles wijn maar met de kruk er nog op. Ze geeft hem aan Boris. Boris trekt zijn schoen uit, zet de fles in de onderkant van de schoen, zet zijn schoen tegen de muur en slaat, met de fles wijn tegen de onderkant van de binnenkant van de schoen, zacht tikkend tegen de muur. De kurk komt er langzaam uit. In één beweging trekt hij zijn schoen aan en ontkurkt de fles. Hij geeft hem aan Jip. Lars staat nog steeds met zijn armen wijd. Hij wiebelt met zijn benen. Pepijn gaat staan en loopt een beetje heen en weer. De fles met wijn gaat rond. Iedereen neemt een flinke teug.

Isa:

Pepijn:

Isa:         

Pepijn?

Ja?

Wat ben je aan het doen Pepijn?

Pas nu zien we dat Pepijn eigenlijk met allebei zijn handen probeert in zijn broekzak te komen en aldaar naar zijn kruis te grijpen. Het ziet er onschuldig uit en aseksueel. De handeling is onhandig genoeg om niet aanstootgevend te zijn.

Pepijn:

Boris:

Pepijn:  

Boris:

Pepijn:

Boris:

Pepijn:


Jip:

Isa:

Ik was

Ik weet wat jij aan het doen was.

Nee

Jawel

Ik ben er van overtuigd dat je niet weet wat ik aan het doen was.

Mag ik het raden?

In mijn oor mag je het fluisteren.
Maar ik zeg het je, je weet het niet.

Ik wil het ook weten.

Ja jongens. Kom op.

Iedereen staat op en gaat naast Pepijn staan. Pepijn, nog steeds een beetje beschaamd loopt met Boris naar iets verderop. Boris fluistert iets in het oor van Pepijn. Pepijn knikt.

Boris:   

Ja! Zie je, ik wist het!

Lars komt aangelopen.

Lars:






Jip:

Lars:

Boris:   

Ik las ooit iets over een oorlog in Somalië een jaar of 20 geleden en dat het steeds erger werd enzo. Onder een foto stond het totale aantal slachtoffers dat werd geschat “tussen de 200 en de 400.000”.
Ik moest lachen.
Tussen de 200 en 400.000 man.
Wat als er nu gewoon eigenlijk niets gebeurt en wij daar nu ontzettend veel van maken?

Zoveel maken we er nog niet van.

Waarom staan jullie zo?

Pepijn was aan zijn kruis aan het voelen wat de oorlog met zijn behoefte aan seks doet.

Stilte

Isa:

Mila:

Lars:

Boris:

Jip:

Isa:

Lars:

Isa:

Boris:

Pepijn:

Isa:

Pepijn:

MIla:

Pepijn:

Isa:



Boris:

Isa:

Boris:

Isa:

Mila:



Lars:

Boris:

 



Jip:


Mila:

Jip:


Mila:

Jip:      

Er moeten regels komen.

Voor daarbuiten gelden geen regels.

Willen we regels?

Ik hoef geen regels.

Waar is de wijn?

We zijn in Parijs.

Maakt het uit waar we zijn?

De regels moeten passen bij Parijs.

Als we regels willen.

Waarom?

Parijs heeft regels.

Parijs heeft traditie.

En een geschiedenis.

Verder niets. Het ligt niet vast.

Alsnog. We passen de regels aan aan de taal, aan de gewoonten, aan de openingstijden van de supermarkten. Aan de kerk. Aan de zondag, wat hier een rustdag is.
Dat soort dingen.

En dat noemt men dan conservatief.

En dat noemt men dan conservatief. Waarom?

Vast blijven houden aan traditie.

We zijn in Parijs.

“We zijn in oorlog”. Dat is de definitie van wat we nu zijn.
Wat hoort er bij oorlog?
Verdedigen. Vechten. Vrijheid. Dat heeft niets te maken met kaas, stokbrood en wijn en op zondag sporten en je familie bezoeken.

Dus niet de plek, maar de situatie bepaalt de regels?

Dus wij maken de situatie, de situatie maakt de regels en wij maken de situatie dus eigenlijk zeg je dat wat wij maken waar is?
Of is de situatie er al voordat wij er zijn? En wie bepaalt dan wanneer die is begonnen? En wat is de lengte van de aanwezigheid die de regelmakers moeten hebben afgelegd voordat zij in die situatie zitten?

Mag ik even vragen −
Ik weet niet. Het voelt alsof ik dagen heb gedronken.

Heb je ook.

Goed, ik heb al dagen veel gedronken en nu ben ik zo goed als nuchter. Want oorlog. Want stokken. Want spieren en kracht en veel oerdriften en dierlijkheid en ook wat water en bovendien, zoveel had ik niet gedronken.

Wat wilde je vragen.

Waar is de wijn?

Stilte

Jip:      

Grapje.
Ik wilde vragen.
Even voor mijn beeld − en bovendien ook voor dat van jullie −
is het nu oorlog?
Wat stellen wij ons daarbij voor?
Zijn wij daar bang voor?
Of wat doen we anders hier?
Jullie denken misschien dat ik hier dronken ben, en hier ben ik dronken (wijst naar lichaam), maar in mijn hoofd zeker niet. Daar vraag ik me heel helder af wat er eigenlijk aan de hand is.
Is het zo… concreet?
Heel concreet. Wij zitten hier en terwijl wij op de metro aan het wachten zijn, al een uur of wat, vliegen er bovengronds ineens straaljagers over.
Dat is een grap.
Dat is toch een grap?
Toch?
Niemand weet het zeker, alleen jullie twee.

Wijst op Lars en Mila.

                     Jullie zijn naar boven gelopen en hebben de situatie ingeschat en zijn weer naar beneden gekomen om te zeggen.
Het is oorlog.

Isa:

Boris:

Pepijn:

Lars:

Isa:

Mila:

Boris:

Mila:

Pepijn:



Lars:     

 

 

    

Dat zijn twee mensen die het zeker weten.

Maar niet zes.

Dus niet eens de helft.

Moet je het altijd met zijn allen eens zijn?

Zie je wel, we hebben regels nodig.

Maar niet over Parijs.

Twee is niet veel als je zegt twee van de zes mensen weten het zeker.

Twee is veel, als je zegt dat zij allebei zeker zijn van hun zaak.

Dit is wiskunde. Van de zes mensen hebben twee mensen iets gezien en deze twee hebben datgene wat ze gezien hebben met 100% zekerheid beschreven als oorlog.

Buiten staan de mensen op de stoep met stokken. Hun handen knijpen hard in de latten en takken die ze wisten te vinden. De bloedvaten bollen boven de vlakke, zachte handen uit. Het is geloof ik oorlog. Haren zitten in de klit. Mensen kijken door me heen als ik vraag wat er aan de hand is. Hun spieren zijn gespannen, het ziet er gevaarlijk uit. Hun kinnen naar voren, geblaas, gehijg en sommigen laten hun tanden zien.
Het is geloof ik oorlog.

Jip:

Mila:     

Het is geloof ik oorlog. Dat is een prachtige zin.

Dat is het zeker.

Stilte

Jip:

Lars:


Jip:         

Ik wil een sigaret.

Je bent gestopt.
Je gaat er dood aan.

Het is oorlog.

 

Lars en Jip steken allebei een sigaret op. Jip loopt naar de fles rosé.

 

3. Waanidee van gematigden

 

Anna staat met een stuk pizza in haar hand in een vrijwel lege kamer met links een grote stapel dozen. Op iedere doos staat een naam. In de hoek staat een volgelopen bad met daarnaast een strijkbout. Op de wasbak ligt een mes klaar. Een stapel pillen ligt op een lager tafeltje. Een strop hangt aan het plafond. Een naald ligt op de wasbak. Een pistool ligt in een open la. Op de grond lege pizzadozen van een week lang. De televisie staat aan. Op het scherm geeft een vrouw in legerkleding een interview. Een knap uitziende man van een jaar of veertig kijkt haar aan en knikt. De vrouw vertelt.
Bijna bewonderend kijkt Anna naar haar verzameld materiaal. Terwijl ze praat pakt ze de materialen één voor één op en bekijkt ze secuur. Bij sommige simuleert ze de handeling.


Interviewer:
Waarom geen boeddhist? Waarom geen zelfmoordterrorist? Waarom niet gewoon het leger in?

Vrouw op televisie:
Ik besloot dat ik aan den lijve wilde ondervinden wat oorlog was. Maar dat verandert al direct de betekenis van de handeling. Als ik mij voor een tijd inschrijf bij het leger, mee doe, het ervaar: wat blijft er dan van mijn bijdrage over als ik er instap met het idee er sowieso weer te stappen? Wat maak ik mee als ik het slechts meemaak om het te hebben meegemaakt?
Ik moest het gewoon doen. Dus ik ging. Met een stok en knapzak trok ik, mijn wandelschoenen stevig aangetrokken, langs de bosrand achter ons huis. Een lange tijd volgde ik het pad tot ik de aantrekking van het wat donkere, meer schaduwrijke bosgebied aan mijn rechterhand niet meer kon negeren. Kordaat stapte ik van het pad af. Liep zonder aarzelen door de bladeren. Hield niet op als ik mij schaafde aan grote takken of stukken struik. Al gauw prikte mijn huid van kleine krasjes, versnelde mijn ademhaling en voelde ik mijn haar droger worden, van opdrogend zweet en vuil.

Interviewer:
En toen dacht jij, dit wil iedereen?

Vrouw op televisie:

Nee, nee, het moet een zwijn zijn geweest. Toen ik mijn ogen open deed keek ik recht naar een blauwe vlek met daaromheen donkergroen. Ik sloot mijn ogen, dacht aan mijn lijf, maar voelde niet veel. Eigenlijk voelde ik niets. Ik voelde alleen dat ik niets voelde, als dat een gevoel is.

Interviewer:
Je was toen een jaar of negen. Ben je altijd zo gefascineerd geweest door strijd?

Vrouw op televisie:
Er moet iets zijn geweest dat je niet in een bos verwacht. Iets uitzonderlijks, er moest reden zijn geweest dat ik mijn bewustzijn niet langer als controlepost kon beschouwen. Hoe ik een zwijn, of wat het ook was, niet heb kunnen opmerken. Vanaf die dag heb ik strijd niet meer los kunnen laten inderdaad.

Interviewer:
Voelt het niet in strijd met de strijd die jij begonnen bent, deze te komen verklaren op televisie?

Vrouw op televisie:
Dit is onderdeel van die strijd.
Ik roep iedereen om mee te doen.

Interviewer:
Oorlog is iets voor weinig mensen. Het heeft een maximaal aantal spelers. De rest is dienstbaar of heeft slechts de functie van slachtoffer.

Vrouw:
Als het zomaar een oorlogje ergens is wel. Dan pakken enkelen hun rodekruisjas, hun camera of balpen op, maar de meesten vinden het wel best. Politici proberen met beleid drempels op te werpen, terwijl de vijanden al lang oog in oog met elkaar staan.
Maar deze strijd lijkt me van iedereen. In deze strijd zijn alleen maar winnaars.

Interviewer:
U heeft veel lef. Maar moedig zou niemand u noemen. Een utopie om te geloven dat deze strijd vanzelf weer stopt en dat wij elkaar in de armen vallen.

Vrouw op televisie:
Men ziet mij als de aanstichter van het kwaad.

Interviewer:
En u ziet dat zelf niet zo?

Vrouw op televisie:
Echte planten zijn bestand tegen de hardste wind. Hun wortels zijn diep en krachtig en breed geworteld. Ik stel me voor dat de planten met gebalde vuisten in de grond gestoten hebben en daar als klauwen blijven haken, als zelfgemaakte zwaartekracht.
Wat als mensen zich zo sterk voelen? Als ze weten wat wind kan doen. Mensen die weten wat vrijheid is omdat ze hebben gevoeld hoe het is om aan het wankelen gebracht te worden.
Ik ben geen aanstichter van het kwaad. Kwaad is al lang. Woede, pijn, onvrede, verdriet. Ik heb het niet verzonnen.

Interviewer:
Grote woorden, hoge bomen vangen veel wind. Bent u niet bang dat u nooit begrepen zal worden?

Vrouw op televisie:
Wat heeft slechts begrip ons als mensheid gebracht?

Interviewer:
Wetenschap, bestuur, welvaart −

Vrouw op televisie:
Ik verbaas mij mateloos over de grootsheid van de kleine dieren en het klein zijn van de grootste wezens.
De wesp waarbij het met schijnbewegingen vliegen bijna status quo is om maar telkens te kunnen overleven. En ook, dat je het kan slaan met een dikke zondagskrant en dat het daar zoemend onder vandaan kan komen. Ik hoor soms krekels. Beesten van nog geen twee centimeter met een productie van resonerend geluid waar je een concertzaal onversterkt mee zou kunnen vullen.
Het verbaast me waar we als mens toe in staat zijn, maar vooral waartoe we niet in staat zijn.

Interviewer:
Waar zijn we wel toe in staat?

Vrouw in televisie:
Pas als we de noodzaak van leven aan de lijven ondervinden, weten we het te waarderen. Zien we de volle mogelijkheden.
Daarom is vrede zonder strijd een waanidee van gematigden.

 

 

4. Iets met hopen

 

Twee kinderen zitten in net te grote stoelen. Carmen (7) zit met opgetrokken knieën en kijkt naar de klok. Eli (6) zit als een man, maar is een jongetje. Zijn tenen raken net de grond. Er wordt hard op de deur gebonsd. Carmen duikt ineen, Eli staat op. Carmen piept. Eli ‘sssshtt’ haar.

Carmen:    

Eli:

 

Wat als het pappa is?

Ssssssht!

Stilte. Het geluid van voetstappen verstomt. In de verte klinken een paar harde knallen na elkaar, gegil. Stilte. Eli begint voorzichtig een beetje te bewegen.

Eli:

Carmen:    

Eli:

We moeten een fort bouwen.

Wat kinderachtig

We moeten bouwen. Alle ramen dicht, alle deuren dicht en misschien wel met vuilniszakken de ramen afplakken, zodat ze niet weten dat hier mensen zijn.

Carmen:    

Eli:

Carmen:

Eli:

Carmen:

Eli:

Carmen:

Eli:

Kinderen.

Dat weten zij niet.

Ik vind dat we moeten wachten. Ik ben de oudste.

Maakt dat uit wie bepaalt wat we doen?

Ja.

Hoezo?

Pappa is toch ook de baas. Hij is de oudste.

Hij is de baas omdat hij man is.

Stilte

Carmen:

Stilte

 

Ik ben bang.

 

Carmen:    

Eli:

Carmen:

Eli:

Carmen:

Eli:

Dus zelfs als mamma er eerder was, was hij de baas?

Ja.

Dat klinkt niet logisch.

De man was de eerste mens.

Maar ik was eerder in de buik.

Adam was eerder.

Eli begint spullen te verplaatsen.

Carmen:    

Eli:

Carmen:

Moet je niet eerst nadenken voor je iets doet?

Hoezo?

Als pap en mam zo thuiskomen en jij hebt de deur gebarricadeerd…

Carmen zet de radio aan

Radiostem:       

Herhaling van bericht.
In verschillende grote steden in Europa woeden al dagen rellen. Ook in Berlijn zijn gisternacht grote protesten uitgebroken. In Barcelona evacueert het leger de bevolking uit de binnenstad naar omliggende dorpen. In Frankrijk is het wachten op reactie van de president, tevens de voorzitter van het Europees Parlement, Guillame Boudain.
Hier in Brussel worden kantoorpanden afgebroken en gebruikt als verweer tegen het leger, dat sinds afgelopen nacht is ingezet om de burgerprotesten en geweldplegingen tegen te gaan.
Ramen en deuren dienen gesloten te worden, het wordt afgeraden de straat op te gaan.

Eli begint te bouwen. Carmen begint te bidden. Lange stilte. Eli houdt in beide handen stenen en kijkt naar een stuk touw.

Eli:              

Kan je dit even vasthouden?

Carmen kijkt op.

 

 

Eli:

Carmen:


Eli:

Carmen:

Eli:

Carmen:    

Ben jij nu aan het bidden?

Ja.
Dat zie je toch.

En dat helpt?

Het hoopt.

Wat hoop je dan.

Dat er geen oorlog is.
Dat pap en mam snel terugkomen, zodat jij stopt met dat achterlijke bouwen van een fort.

Eli:

Carmen:

Eli:

Carmen:

Eli:

Carmen:


Eli:

Carmen:    

Dat is veel om voor te hopen.

Jij bidt toch ook zo vaak?

Ik vouw mijn handen. Ik weet niet wat ik doe.

Bidden is hopen.

Maar wat doe je dan?

Je hoeft geen vragen te stellen.
Dat is wat bidden is.

Alles gaat zoals het gaat?

Zonder vraagteken

Stilte

Eli:

Carmen:    

Eli:

Carmen:

 

Hoe weet ik nou of voetbaltraining morgen doorgaat?

Dat weet je niet.

Maar dan zit ik zaterdag op de bank.

Ik denk niet dat je wedstrijd doorgaat zaterdag.

 


foto Ayla © Marianne Hommersom



Dit verhaal kwam tot stand op basis van een residentieproject van het Vlaams-Nederlandse Huis deBuren in samenwerking met de Stichting Biermans-Lapôtre
.

 

Meer weten over het residentieproject van deBuren? Klik hier.
Benieuwd wat de medereizigers van Ayla schreven in Parijs? Klik hier.

Vertel het verder: