Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Tijdens de residentie in Parijs in 2014 schreef Sebastiaan Andeweg het verhaal Brief aan mijn tandarts. Het hoofdpersonage doet in briefvorm verslag aan zijn tandarts over zijn poging het tandartsmuseum te bezoeken. 'Het was, zeg maar, moeilijk het tandartsenmuseum te bereiken, want het bleek alleen open op woensdagmiddag op afspraak.' In plaats daarvan belandt hij in het Musée de la Publicité, maar dat loopt ook niet van een leien dakje.
Hierbij zoals beloofd de brief uit Parijs. Dat had ik je toch beloofd? Ik was van plan speciaal voor jou een tandartsenmuseum te bezoeken. Die heb je hier. Parijs is zo groot en rijk aan cultuur dat ze overal een museum voor hebben, zelfs voor jouw beroep.
Ik weet eigenlijk helemaal niet of je dat leuk vindt, dat ik een museum voor je bezoek. Misschien had ik Bertha moeten bellen om dat te vragen, maar ik mag van haar alleen nog maar bellen voor afspraken en ik ben twee maanden geleden nog geweest. Hopelijk is ze zo nobel je deze brief wel gewoon te geven.
Volgens mij doen mensen het vaker, musea bezoeken voor anderen. Mijn vader vroeg me ooit in Stockholm naar een schilderij van Rembrandt te gaan kijken voor hem. Het was me echter te druk bij dat museum, ik ben er nooit binnengekomen. Nu hangt het in het Rijksmuseum in Amsterdam. Hij stuurde me een foto van zichzelf naast het schilderij. Het zag er niet uit zoals ik het me had voorgesteld, dus ik had het waarschijnlijk toch nooit gevonden.
Het was, zeg maar, moeilijk het tandartsenmuseum te bereiken, want het bleek alleen open op woensdagmiddag op afspraak. Ik heb een heel aardig mailtje gestuurd naar het vermelde e-mailadres, maar mijn Frans is niet zo goed. Maandag reageerde er niemand, dinsdag reageerde er niemand en ook woensdagochtend reageerde er niemand. In de tussentijd ging ik wel naar het Musée d’Orsay, maar ik wist niet zeker of ik je daar een plezier mee zou doen.
Op woensdagmiddag ben ik gewoon door Parijs gaan lopen op zoek naar het museum. Het stomme was dat ik helemaal niet heb opgeschreven waar het was. De straat was vernoemd naar een Émile, dat wist ik nog wel, maar daar zijn er meer van in Parijs en het nummer had twee dezelfde cijfers, maar daar kom je ook niet ver mee. Ik vond nog wel een munt van twee euro op straat, een Oostenrijkse. Maar goed, om er niet langer omheen te draaien: ik heb het museum niet bereikt.
Omdat ik toch echt iets voor je wilde bezoeken heb ik toen besloten maar een ander museum uit te kiezen, voor ik morgen weer naar huis ga. Ik had inmiddels namelijk een foldertje van een reclamemuseum gevonden. Dat leek me toepasselijk, omdat je ook van die reclameposters in je wachtkamer hebt hangen. Vooral die ene met twee keer hetzelfde jongetje erop, de ene met een geel gebit met een speenfles eronder en de ander met een wit gebit met een bekertje eronder, daar kijk ik al jaren naar.
Ook dit museumbezoek ging natuurlijk niet van een leien dakje. Het bleek geen losstaand museum te zijn maar gewoon de afdeling Publicité van het Musée des Arts Décoratifs. Je voelt nu wellicht dezelfde teleurstelling als ik toen, maar misschien ook niet, want ik meen dat er bij de balie van Bertha een vrij decoratief schilderij van een boom hangt.
Het Musée des Arts Décoratifs heeft dus veel meer afdelingen dan alleen reclame, en ik kan het weten nu, want ik heb ze op mijn zoektocht naar Publicité allemaal gezien: stoelen uit alle decennia, een tentoonstelling over houten speelgoed, volledige Art Deco-kantoren en een collectie Chinese curiosa. Uiteindelijk bleek de afdeling Publicité een van de eerste afdelingen die ik had gezien. Ik had het gewoon niet als zodanig herkend omdat ik reclame verwachtte. Maar Publicité was, zo moet je weten, een moderne zooi van allerhande posters en gekke dingen. Ik zal je beschrijven wat ik zag. Uit mijn hoofd zag de plattegrond er ongeveer zo uit:
Je zag de gekke dingen direct bij binnenkomst. Bij nummer 1 was een hele serie dienbladen tegen de muur geplakt. Ik bedoel maar. Ze waren allemaal roze en voorzien van de tekst ‘j’ai faim’. Het zal wel een verwijzing zijn naar de fastfoodcultuur van Frankrijk. Nou ja, jou hoef ik natuurlijk niets te vertellen, jij krijgt die lui allemaal gewoon dagelijks op je stoel, maar die kunstenaars willen daar dan nog wat mee.
De zaal naar opzij, nummer 2, hing vol met posters aan houten constructies. Ik weet niet eens meer wat er op stond. Het waren abstracte dingen en er was ook veel rood. Dat kan ook het licht zijn geweest. Ik ben maar snel via 3 naar de rest van de tentoonstelling gelopen. Bij 3 waren overigens ook abstracte beelden, maar dan zwart-wit. In geen velden of wegen lachende peuters, met of zonder goed gebit.
In zaal 4 stonden twee flipperkast-achtige vitrines met allerlei boekjes erin. Het waren niet echt flipperkasten, maar ze leken erop. Bovenin zat glas en het liep een beetje schuin en het stond op pootjes, met een soort hoofdeinde erbij. Zo:
Maar er zaten dus boekjes in en geen ballen. Ze leken handgemaakt, met een kopieermachine afgedrukt op gekleurd papier. Het was geen prutswerk, gewoon keurig handwerk. Toen ik de zaal binnenkwam zag ik nog net een andere bezoeker naar de volgende zaal gaan. Om diegene wat tijd te gunnen ben ik dus wat langer blijven hangen bij de flipperkasten, vandaar dat ik dat nog zo goed weet, van die boekjes. Ik heb nog even uit het raam gekeken, want er was daar een raam, maar het glas was heel donker gemaakt en zo veel was er nu ook weer niet te zien.
Toen ik eindelijk naar zaal 5 kon bleek dat die ook posters bevatte, maar nu aan ijzeren draden langs de wanden. Ik had meer aandacht voor het midden van de zaal, waar een soort vitrage van het plafond tot de grond hing. Ertussen stonden van die kleerhangers op pootjes met kostuums erover. Heel kunstzinnig allemaal, ik wist niet goed of het nou de bedoeling was om die dingen aan te trekken of juist niet. Ik woog af wat erger was: kleding die je niet mag aantrekken aantrekken, of kleding die je moet aantrekken niet aantrekken. Ik koos voor het laatste en liep snel door naar de volgende zaal.
Daar was natuurlijk die andere bezoeker nog. Stom. Ik kwam er pas achter toen ik echt al heel ver de zaal in was gelopen, dus kon ik onmogelijk nog terug. Ik ben maar gewoon heel snel doorgelopen naar de hoekzaal, nummer 8. Daar stonden een paar pallets met daarop een enorme stapel boekjes. Het rook er naar drukwerk, dus geen kopieermachine deze keer. Ik wilde er een pakken, maar opnieuw had ik geen idee of dat de bedoeling was of juist niet. Sommige boekjes lagen wel zo alsof ze al door andere bezoekers waren opgepakt, maar misschien had de kunstenaar ze zo neergelegd. Of wie weet waren het andere bezoekers die het ook niet begrepen hadden.
De andere hoekzaal, nummer 9, stond helemaal vol met houten constructies. Ik wist niet wat het was maar ik vond het mooi. Er waren bankjes en stoelen, een soort lessenaar met een boek erop, allemaal heel fascinerend. Ik hoop dat jij het ook fascinerend had gevonden. En daar in de hoek zag ik het opeens: een object speciaal voor jou. Wacht, ik teken dat ook even.
Zie je? Het is een boek, met daarboven een houten constructie die een lamp omhoog houdt. Dit is het ding, de perfecte verbeelding van hoe ik me voel als ik bij jou ben: een open boek onder een felle lamp. Ik heb altijd het idee dat je de woorden in mijn mond ziet liggen, ook al kan ik ze niet uitspreken op dat moment. Het gesprek lijdt er nooit onder.
Plots werd ik ruw uit mijn concentratie gehaald: de andere bezoeker was mijn zaal binnengekomen. Dat vind ik het nare aan musea, dat mensen je geen rust geven. Toegegeven, ik stond al vrij dicht bij de toegang naar de volgende zaal, maar ik vond het toch onbeleefd. Een moment heb ik overwogen te protesteren, maar ik ben toch maar snel doorgelopen.
De euforie die ik net had werd genadeloos afgestraft door de tentoonstelling. De zaal waarin ik nu stond was in zijn geheel zwart geverfd. De muren waren zwart en ook de enorme stapel houten palen, die samen een soort ruw gestapelde kubus vormden. Het rook er naar oerwoud en het zou zo kunnen dat er ook oerwoudgeluiden waren, maar misschien heb ik die erbij gedacht. Aan één kant was het hout gesplinterd, opengewerkt, alsof er iets met grote kracht tegenaan was gebotst. Daar kwam de houtkleur onder het zwart vandaan. Ik heb er drie rondjes omheen gelopen en toen ben ik maar weer naar de gang gegaan.
Op de gang bleek nog een soort zaal te zijn (bij nummer 11, het was meer een verbreding van de gang), waar tafeltjes en zitjes waren gemaakt. Er was veel geel en groen. Qua vaagheid paste het wel bij de rest van de tentoonstelling, maar ik kon me niet indenken waarom dit nou nog bij reclame hoorde. Niet dat ik die houten stapel kon verklaren. Terwijl ik daar zo stond te kijken naar de geel en groene zaal kwam de suppoost langslopen. Ik weet niet wat het is, maar suppoosten kijken altijd heel moeilijk naar me, alsof ze tijdens hun opleiding foto’s van me te zien hebben gekregen. ‘Deze man heeft hier niets te zoeken.’ Ik ben maar snel teruggelopen naar het begin van de tentoonstelling, naar de uitgang.
Nu ik mijn verhaal zo teruglees merk ik dat ik zaal 6 en 12 heb overgeslagen. Ik weet echt niet meer wat er in die zalen stond. Het zou ook goed kunnen dat die zalen er helemaal niet waren. Sowieso ben ik snel van zaal 6 naar 8 gelopen, daar zat vast niets tussen, maar als 12 dan ook niet bestaat kan de hele kaart in elkaar worden geschoven en klopt hij weer. Of misschien was 12 ook wel een wc, maar dan voor de dames. Zaal 7 kan niet bestaan, daar ben ik nu vrij zeker van.
Hoe dan ook Alfred, mijn papier is bijna vol. Ik heb mijn best gedaan voor je. Ik weet het, het is niet dat je een grote prijs hebt uitgeloofd voor de brief met het beste museumbezoek, het is gewoon iets dat ik zelf voor je wilde doen. Toch voelt het als falen. Maar nee, ik weet het, ik moet gewoon mijn handen in de lucht gooien en zeggen: ah joh, laat het gaan. Over een paar maanden ga ik naar Berlijn, waar ik eigenlijk iets voor mijn dokter wilde bezoeken, maar misschien is er daar ook iets voor jou. Hopelijk tot dan.
Met meeste hoogachting,
Frits van den Oever
(met die kruisbeet en de vulling op 16)
foto Sebastiaan © Marianne Hommersom
illustraties © Sebastiaan Andeweg
Meer weten over het residentieproject van deBuren? Klik hier.
Benieuwd wat de medereizigers van Sebastiaan schreven in Parijs? Klik hier.
Dit artikel ontstond op basis van een residentieproject van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de Stichting Biermans-Lapôtre.