Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Tijdens de schrijfresidentie in Parijs in 2014 bezocht Stéphanie Lepage het museum van Montmartre, waar het rijke artistieke verleden van dit 'dorp' in de stad nog goed voelbaar is.
Vertaald uit het Frans door Michel Perquy.
Lees de originele versie hier.
Alleen al het parcours naar het museum heeft bijzonder veel charme. Eerst moet je een aantal trappen beklimmen om de top van de heuvel te bereiken, dan loop je om de basiliek heen en bereik je over de Place du Tertre eindelijk de Rue Cortot. Op nummer 12 nodigt een arcade de bezoekers uit om een pittoresk binnenplaatsje te betreden waar ze meteen tegenover het zogenaamde Maison du Bel Air staan, het oudste in de hele buurt, gebouwd in het midden van de zeventiende eeuw. Daar heeft het huidige museum van Montmartre onderdak gevonden. Met zijn roodbruine dakpannen en de crèmekleurige gevel roept het gebouw eerder de sfeer op van een dorp en het platteland.
Natuurlijk staan we midden in Parijs maar wel in een hooggelegen kleine oase van rust met een luchtige lieflijke tuin. Een plek die voor veel kunstenaars een bron van inspiratie is geweest en voor sommigen, zoals Auguste Renoir, Émile Bernard, Suzanne Valadon, Maurice Utrillo en ook André Utter, zelfs een woonplaats. De omgeving is er inderdaad betoverend …
Rond de woning liggen drie afzonderlijke tuinen. Ze kregen ter nagedachtenis aan de beroemde schilder de naam Jardins Renoir. In 2012 werden ze trouwens heraangelegd op basis van de schilderijen die de impressionistische meester tijdens zijn verblijf in de Rue Cortot maakte. We vinden er dezelfde fruitbomen, peren- en amandelbomen, struiken, seringen, rozelaars en klimhortensia’s.
Net zoals de inkomhal nodigt de eerste tuin de bezoeker uit tot observatie en enige gewenning. Er staan verschillende banken tegenover de drempel en er hangt een miniatuurreproductie van de Moulin Rouge. Meer nog dan aan het befaamde cabaret herinnert de tuin aan de lang bewaarde landelijke aard van de heuvel van Montmartre waar ooit niet minder dan dertien molens verrezen. Deze dienden niet alleen om graan te malen, maar ook om de druivenoogst te pletten of om materialen voor de manufacturen te vergruizen. Ze behoorden ook tot de geliefkoosde bestemmingen van het zondags uitje van de Parijzenaars, vooral de Moulin de la Galette waar dichte drommen wandelaars iedere zondag naartoe trokken om er te gaan dansen en de huisgemaakte galettes te proeven. Tegenwoordig bestaan nog maar twee molens op Montmarte: de Blute-Fin en de Radet, die samen de Moulin de la Galette vormen.
De tweede tuin die we via een opening met booggewelf in de muur bereiken, legt iets meer de klemtoon op ontspanning. Zittend aan een van de tafeltjes op het grasveld hebben we uitzicht op de punt van de basiliek die boven de daken uitsteekt en kunnen we even proberen ons de onderlinge artistieke wedijver voor te stellen die hier ooit heerste. Hier liet Pierre-Auguste Renoir zich in 1876 door de bezoekende dames en de schommel inspireren om het beroemde gelijknamige schilderij te maken. Maar hij was niet de enige die even als voorbijganger of langer als bewoner van dit stukje natuur wist te genieten: er waren ook schilders, schrijvers en acteurs zoals Rosimont van het toneelgezelschap van Molière of André Antoine, de oprichter van het Théâtre Libre. Ze waren allemaal gevoelig voor de schoonheid van die plek, voor de rust die ze uitstraalde en blijkbaar ook voor de aanwezige kat. Die laatste inspireerde Théophile Steinlen voor de sindsdien wereldbekende affiche voor het gezelschap van de ‘Chat noir’, nog altijd een van de iconen van Montmartre. De schilders hoefden ook niet ver te lopen om nieuwe verf te kopen. Op nummer 10 van dezelfde straat bood ‘Père Tanguy’ het volledige palet van de toen beschikbare kleuren te koop aan. De man heeft in zijn bescheiden conciërgewoning de allergrootste meesters zoals Pisarro, Monet, Cézanne, Toulouse-Lautrec of Van Gogh zien langskomen. Bij gebrek aan geld betaalden ze trouwens soms met een van hun doeken.
Via een wenteltrap bereiken we de derde tuin die achter het huis ligt en een verbazend uitzicht biedt. Op de voorgrond de wijngaard ‘Clos Montmartre’. In de middeleeuwen stonden de heuvelflanken vol wijngaarden, die echter in de loop van de negentiende eeuw geleidelijk verdwenen. Om de herinnering eraan te bewaren, werd in 1932 een klein perceel heraangelegd door de Commune libre de Montmartre en de Société du Vieux Montmartre, die heel hard strijd hebben geleverd voor het behoud ervan, onder andere door de bouw van een flatgebouw op die plaats tegen te houden. Vandaag is de wijngaard eigendom van de stad Parijs en hij produceert jaarlijks een duizendtal flessen! De opbrengst van de verkoop is bestemd voor sociale doeleinden in het achttiende arrondissement.
Ietsje lager bemerken we het oudste cabaret van Montmartre, Le Lapin agile. Het is nog altijd in bedrijf, maar het was vroeger the place to be waar kunstenaars als Pïcasso, Modigliani, Apollinaire, Jacob en zoveel anderen hele avonden zaten te drinken en te filosoferen, dromend van roem en erkenning. Onder zware tabakswalmen en bij luchtige muziek kwamen uit de mond van dronken artiesten de vreugde en verdriet van het kunstenaarsleven aan bod. Le Lapin agile raakte na de Tweede Wereldoorlog enigszins in verval, maar het cabaret was in het begin van de negentiende eeuw zonder enige twijfel een van de uitgelezen ontmoetingsplaatsen van artistieke bohemiens.
Ten slotte, helemaal links in het panorama, ligt de begraafplaats Saint-Vincent als een passend eindpunt voor dit parcours, de ultieme rustplaats voor zoveel creatievelingen waaronder bijvoorbeeld de cineast Marcel Carné of de schilder Jules Adler, bijgenaamd de ‘schilder van de kleine lieden’.
Zo wordt tijdens deze wandeling een flinke brok geschiedenis opgefrist. Maar hoe valt het te verklaren dat een plek als Montmartre als het ware het Mekka van de kunst en cultuur van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw is geweest? De heuvel zag er toen heel anders uit dan nu. In 1890 tekende Steinlen een gezicht op de ‘Maquis de Montmartre’ op de westelijke helling. Het stelt allemaal hutjes en andere krakkemikkige bouwsels voor en steegjes van gestampte aarde, kortom: wat tegenwoordig doorgaans een bidonville zou heten. Dit was het gevolg van de snelle kolonisatie vanuit Parijs meteen na de annexatie van wat ooit de ‘Commune libre de Montmartre’ was. Er woonde een armetierig, uiteenlopend en kleurrijk volkje, bestaand uit kunstenaars, kooplui, hoeren, geboefte … Toch was het helemaal geen onveilige plek, de sfeer was er landelijk en rustig. Totaal in tegenstelling met de waanzin van het stedelijke Parijs daar beneden.
En daar ligt misschien de verklaring. Inspiratie vinden is al een kunst op zich. En wat kun je beter doen dan je schildersezel in de open lucht opstellen en naar de natuur te schilderen om de verschillende lichteffecten vast te leggen? Het nog landelijke Montmartre vormde dus een uitgelezen atelier, de eerste muze voor een hele generatie schilders.
Een deel van hun werk wordt hier tentoongesteld in het Maison du Bel Air dat in 1959 werd gerestaureerd om onderdak te geven aan het Musée de Montmartre. We vinden er een hele collectie schilderijen, affiches en tekeningen die een beeld schetsen van de geschiedenis van de buurt en van het intense artistieke leven in de ateliers. Naast dat van de Rue Cortot was het bekendste ongetwijfeld de Bateau-Lavoir waar onder anderen Van Dongen, Gris en Modigliani hebben gewoond en waar Picasso zijn befaamde Demoiselles d’Avignon schilderde, een meesterwerk dat in de ontwikkeling van de moderne kunst een hele omwenteling betekende.
Het Maison du Bel Air zelf ademt met zijn roodachtige tegelvloer een warme sfeer uit. Op de drie verdiepingen zijn de kamers van eerder bescheiden afmetingen ingericht naar verschillende thema’s. Gelijkvloers herinneren afbeeldingen van Montmartre aan een ander pittoresk aspect van de vroegere buurt. In de eerste helft van de negentiende eeuw was de winning van pleistersteen in de kalksteengroeven een bloeiende economische activiteit. De grondstof werd in de ovens nabij de heuvel tot pleisterkalk verwerkt dat in heel veel gebouwen in de Franse hoofdstad werd gebruikt. Zo beweren sommigen dat ‘er veel meer Montmartre in Parijs schuilt dan Parijs in Montmartre’ … Aan die activiteit kwam in 1860 abrupt een einde toen bleek dat de hele heuvel als gevolg van de uitgravingen dreigde in te storten.
In een andere kamer verschijnt een andere wereld. Op de eerste etage is een hele kamer vol affiches hoofdzakelijk aan de Moulin Rouge en de femmes fatales gewijd. De vele knappe actrices, danseressen, zangeressen en andere nachtvlinders boezemden zowel een beetje angst in als heel veel begeerte. In zijn heel bijzondere stijl tekende Toulouse-Lautrec bijvoorbeeld Mimi Pinson of La Goulue, de onbetwistbare ster van de French cancan. De dans met opgeheven been, symbool voor lichtzinnigheid en synoniem voor plezier, werd al gauw een vast ingrediënt in alle danszalen van Montmartre.
In een van de aangrenzende kamers biedt een indrukwekkende maquette, die Montmartre aan het einde van de negentiende eeuw voorstelt, een mooie samenvatting van dit bezoek. De miniatuurstraatjes liggen bezaaid met talloze vlaggetjes die telkens de plaats aanduiden waar een kunstenaar heeft geleefd en/of gewerkt. Een meer dan overtuigend bewijs: Montmartre heeft een ongelofelijke concentratie van artistiek talent gekend.
En zo verlaten we nummer 12 in de Rue Cortot met een flinke dosis nostalgie en een hoofd vol beelden uit vroegere tijden. En de blik die we nog op de – veel te – toeristische straten van Montmartre werpen, blijft doordrongen van die kijk op het verleden.
foto Stéphanie © Marianne Hommersom
Meer weten over het residentieproject van deBuren? Klik hier.
Benieuwd wat de medereizigers van Stéphanie schreven in Parijs? Klik hier.
Dit artikel ontstond op basis van een residentieproject van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de Stichting Biermans-Lapôtre.