Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.

Het basisinkomen: een gewaagd idee voor de 21ste eeuw

In een Poliargus gastbijdrage van Arzu Karabulut - naar aanleiding van een avond over het basisinkomen (podcast) bij deBuren - wordt gepleit voor een stapsgewijze invoering van het basisinkomen want: "Door de inherente radicaliteit van het voorstel zijn de gevolgen op de arbeidsmarkt, de overheidsfinanciën en de samenleving als geheel moeilijk in te schatten."
Door Arzu Karabulut op 14 okt 2014
Tekst
Economie

In een Poliargus gastbijdrage van Arzu Karabulut - naar aanleiding van een avond over het basisinkomen (podcast) bij deBuren - wordt gepleit voor een stapsgewijze invoering van het basisinkomen want: "Door de inherente radicaliteit van het voorstel zijn de gevolgen op de arbeidsmarkt, de overheidsfinanciën en de samenleving als geheel moeilijk in te schatten."

In 1930, middenin de Grote Depressie, schreef de Britse econoom John Maynard Keynes een essay waarin hij komaf wenste maken het heersende pessimisme van toen[i].Indien de technologische vooruitgang zich aan hetzelfde tempo zou verderzetten, zou het "economisch probleem" van de mensheid volgens hem honderd jaar later kunnen worden opgelost: al onze materiële noden zouden immers vervuld kunnen worden. Hierdoor zou de arbeidstijd drastisch kunnen worden ingekort - tot drie uur per dag - en zouden steeds meer mensen zich voluit kunnen wijden aan eervollere activiteiten dan het verdienen van geld.

Tachtig jaar later stellen we vast dat Keynes' voorspellingen (nog) niet zijn uitgekomen. De onafgebroken productiviteitsstijging van de voorbije decennia heeft inderdaad de mogelijkheden gecreëerd om de materiële basisnoden van allen te vervullen. Maar ondanks de ongeziene stijging van het globale BBP per capita bevinden velen zich nog onder de armoedegrens. Dit komt omdat armoede uiteraard een relatief gegeven is, maar ook omdat inkomen afhankelijk is gebleven van betaald werk. Wie niet werkt, vertoont een verhoogd risico op armoede, ook in rijke samenlevingen waar men gemiddeld niets tekort komt. Technologische vooruitgang lost dus niet automatisch het armoede- en herverdelingsvraagstuk op.

Daarnaast is de werkweek doorheen de twintigste eeuw slechts licht verkort. Geconfronteerd met een inkomensstijging gaat men doorgaans niet minder werken om meer tijd te besteden aan andere activiteiten. Op microniveau spelen sociale verwachtingen en erkenning hier een grote rol. Deze stuwen ons productie- en consumptiegedrag: werk blijft dé activiteit bij uitstek om zich sociaal te integreren en maakt consumptie mogelijk waarmee we onze sociale status kunnen uitdrukken. Op macroniveau is tewerkstelling verbonden aan de economische groei, die in het huidig socio-economisch bestel essentieel om bijvoorbeeld de sociale zekerheid betaalbaar te houden en de staatsschuld af te betalen.

Verschillende langetermijnontwikkelingen zetten vandaag het vroegere evenwicht tussen economische groei, werk en herverdeling op de helling. Om te beginnen zijn er voldoende aanwijzingen dat het samenspel tussen productivisme en consumentisme zijn ecologische grenzen bereikt. De incompatibiliteit tussen oneindige economische groei en de eindige draagkracht van onze planeet dwingen ons om de dominante rol van productief werk in onze samenleving te herbekijken.

Bovendien bedreigt de technologische vooruitgang de structuren van de huidige welvaartsstaat, die ontwikkeld werden in een tijd van sterke economische groei en bijna volledige tewerkstelling. Vandaag lijkt de technologische innovatie immers een nieuw stadium te betreden, één waar veel bestaande jobs geïnformatiseerd zullen worden en niet iedereen meer mee kan. In de voorbije eeuw ging innovatie gepaard met de opkomst van een brede middenklasse die dankzij de ontwikkeling van gestandaardiseerd onderwijs werd voorbereid voor de arbeidsmarkt. Vandaag zijn het precies die middenklassejobs die onder druk komen door informatisering. Volgens berekeningen van de Europese denktank Bruegel[ii] zouden binnenkort maar liefst 54% van de jobs in Europa geautomatiseerd kunnen worden. Het gaat dan vooral om gemiddeld opgeleide profielen zoals administratieve ondersteuning en verkoop. Op zich is dit proces van "creatieve vernietiging" niets nieuws in de ontwikkeling van het kapitalisme, aangezien technologie ook steeds nieuw werk creëert. Maar nu robots steeds meer menselijke taken overnemen, wordt het risico steeds groter dat er een tweedeling van de arbeidsmarkt ontstaat tussen een grote groep weinig productieve, niet automatiseerbare banen enerzijds en een kleine groep hoogtechnologische banen anderzijds. Aangezien de scholingseisen voor dit laatste segment blijven stijgen, zal niet iedereen meer meekunnen zoals dat de voorbije eeuw het geval is geweest. Het gevolg van deze evolutie laat zich raden: een dubbele toename van werkloosheid en ongelijkheid. Zolang er werkgelegenheid in overvloed was, vormde de koppeling tussen werk en inkomen, die we hierboven aanhaalden, geen onoverkomelijke sociale uitdaging. Maar nu vele middenklassebanen riskeren te worden weggeautomatiseerd, dienen de bestaande instellingen van werk en herverdeling grondig te worden herdacht om ieder het waardig bestaan te bieden waar men recht op heeft.

Kortom, de technologische vooruitgang creëert vandaag voldoende materiële overvloed om mensen te kunnen "bevrijden" van werk. Dit is wenselijk als doel op zich, zowel om mensen meer vrijheid te geven om hun leven naar eigen goeddunken te kunnen inrichten, als omwille van de ecologische noodzaak. Maar deze evolutie dreigt ook velen werkloos te maken en de samenleving grondig te polariseren. Het huidige socio-economisch bestel, waar betaald werk centraal staat om mensen een inkomen te verschaffen, lijkt bovendien ongeschikt om een dergelijke omslag te maken.

De sterke opmars van het onvoorwaardelijk en universeel basisinkomen, dat de band tussen werk en inkomen doorknipt, dient in deze context te worden gezien. Zo werd in 2013 een Europees Burgerinitiatief gelanceerd dat de Europese Commissie wilde verplichten om het voorstel te onderzoeken. In Zwitserland wordt binnenkort een referendum gehouden om een nationaal basisinkomen in te voeren. In de Lage Landen verdedigde de Belg Peter De Keyzer, hoofdeconoom van BNP Paribas Fortis, recent nog het voorstel in zijn boek "Groei maakt gelukkig"[iii] als maatregel om burgers grotere vrijheid te geven en schoof de jonge Nederlandse historicus Rutger Bregman het naar voren als de belangrijkste te realiseren utopie voor de 21ste eeuw in "Gratis geld voor iedereen"[iv]. Het basisinkomen is nochtans geen nieuw begrip. De wortels ervan gaan zeker terug tot Thomas Paine in de 18e eeuw, en in België wordt het al decennialang verdedigd door de neolouvanistische filosoof Philippe Van Parijs en ondernemer Roland Duchâtelet. Het voorstel heeft hevige voorstanders aan zowel de rechter- als de linkerzijde van het politieke spectrum.

In wat volgt onderzoeken we wat het basisinkomen precies inhoudt en bespreken de belangrijkste politiek-filosofische en economische argumenten pro en contra. We gaan na welke rol het kan spelen in de transitie van een groei-economie naar één ten dienste van mens, samenleving en leefwereld en besluiten met een voorstel om het basisinkomen gradueel in te voeren.

 

Wat is het basisinkomen?

Het basisinkomen is een universeel, onvoorwaardelijk en individueel inkomen voor elke burger. Het is universeel omdat elke burger, werkend of werkloos, arm of rijk, jong of oud, er recht op heeft. Hierin verschilt het van bijvoorbeeld een pensioen of een leefloon, die worden uitgekeerd omdat men zich in een specifieke toestand bevindt. Het basisinkomen is onvoorwaardelijk omdat er niets voor wordt teruggevraagd. Op dit punt verschilt het duidelijk van een werkloosheidsuitkering, die afhangt van de zoektocht door de werkloze naar werk. Deze twee eigenschappen zorgen ervoor dat een basisinkomen met elk ander inkomen - in het bijzonder een loon - kan gecumuleerd worden. Ten slotte wordt een basisinkomen uitgekeerd op individuele basis. Hierin verschilt het bijvoorbeeld van de kinderbijslag, die afhangt van de gezinssituatie en het aantal kinderen.

In de meeste voorstellen van het basisinkomen dient het bedrag van een basisinkomen voldoende te zijn om de basisbehoeften te bevredigen, niet meer en niet minder. In de praktijk zou dit dus neerkomen op een bedrag dicht bij de armoedegrens (in België zo'n 1000 euro voor een alleenstaande[v]) dat uiteraard geïndexeerd zou worden. Zo bedraagt het maandelijkse basisinkomen in het Zwitserse voorstel 2500 Zwitserse frank (2075 euro), licht boven de armoedegrens voor een alleenstaande (2200 Zwitserse frank of ongeveer 1800 euro[vi]).

De kracht van het voorstel ligt, op het eerste gezicht, in de eenvoud ervan. Zo goed als alle varianten stellen dat een basisinkomen de door de staat uitgekeerde inkomens (werkloosheidsuitkeringen, kinderbijslag, officiële pensioenen, leeflonen...) dient te vervangen. Zo kan het basisinkomen een enorme administratieve vereenvoudiging van de sociale zekerheid en het sociaal beleid tot stand brengen. De huidige controles van inkomen, arbeids- en gezinssituatie en andere voorwaarden vormen een aanzienlijke administratiekost voor instanties zoals de OCMW's en de RVA. Vanuit administratief oogpunt is het veel goedkoper om aan élke burger automatisch een maandelijks bedrag uit te keren (en het voor de hogere inkomens terug te winnen via hogere belastingen) dan een beleid dat focust op talloze categorieën en doelgroepen die via bureaucratische regels en controles moeten onderscheiden worden. Deze vereenvoudiging zal het beleid voor de burger veel begrijpelijker maken. De pensioenwetgeving, om een voorbeeld te geven, is hopeloos complex. Een pensioen hangt af van de gewerkte jaren, de sector waarin men gewerkt heeft, de gezinssituatie... Eén enkele basisuitkering voor elke burger brengt een grote duidelijkheid met zich mee, wat het maatschappelijk debat over de sociale bescherming geen kwaad zal doen. Maar in die eenvoud ligt ook een onrechtvaardigheid. Sommigen hebben immers door spelingen van het lot grotere noden dan anderen, zoals gehandicapten, die vandaag een invaliditeitsuitkering kunnen krijgen. Bovendien lijkt het weinig zinvol om aan kinderen hetzelfde bedrag uit te keren dan aan volwassenen. Maar het grootste bezwaar is dat, aangezien mensen door de invoering van het basisinkomen natuurlijk geen inkomensverlies mogen lijden, het basisinkomen zal moeten worden aangevuld met andere uitkeringen. Sommige voorstanders van het basisinkomen erkennen dan wel dat het basisinkomen niet alle bestaande uitkeringen moet vervangen en dat het voor bepaalde groepen dient te worden verminderd (voor kinderen) of aangevuld met een andere uitkering (voor invaliden, gepensioneerden en werklozen), maar zo boet het eenvoudsargument uiteraard aan kracht in. Al bij al lijkt het erop dat de besparing op rompslomp beperkt zal blijven.

Wat de financiering van het basisinkomen betreft, zou een deel dus gevonden kunnen worden bij de (gedeeltelijke) vervanging van de bestaande transfers van de sociale zekerheid en het sociaal beleid. Voor het overige deel lopen de voorstellen uiteen: een verhoogde belasting op arbeid, kapitaal, consumptie, financiële transacties, vervuiling of een combinatie ervan zijn allemaal mogelijk. Zo kiest Vivant, de partij van Duchâtelet oprichtte, voor een verhoogde BTW; voorstanders aan linkerzijde kiezen eerder voor belastingen op kapitaal. Het basisinkomen wordt ook vaak gekoppeld aan een afschaffing of drastische vermindering van het minimumloon, de reden waarom bespreken we verder.

 

Vrijheid

Voor vele voorstanders past het basisinkomen in een gehele maatschappelijke mentaliteitswijziging die zij tot stand willen brengen, waarin betaald werk van zijn voetstuk wordt gestoten en alle andere soorten menselijke activiteit geherwaardeerd worden. Het basisinkomen moet mensen de vrijheid geven om de activiteiten te kiezen die zij echt willen, zonder te moeten werken voor een loon. In die zin vormt het basisinkomen niet gewoon een instrument van sociaal of economisch beleid, maar een fundamenteel recht zoals de politieke en burgerlijke rechten. Dat recht kan de samenleving zich dankzij de technologische vooruitgang veroorloven. Daarom wordt het basisinkomen soms opgevat als een technologische rente op het kapitaal dat door alle voorgaande generaties is opgebouwd en waar iedereen dus in gelijke mate aanspraak op kan maken.

In die vrijheid ligt een enorm creatief potentieel voor de samenleving. Eens mensen "bevrijd" zijn van de arbeidsmarkt, wordt het immers veel gemakkelijker om te kiezen voor kunst, sport en wetenschap; het opstarten van een eigen onderneming; kinderopvang en ouderenzorg; of vrijwilligerswerk. Bovendien zou het basisinkomen erkenning geven aan zij die vandaag al dit niet-betaald maar sociaal onontbeerlijk werk doen - geen wonder dat verschillende feministen het steunen. Voorstanders hebben dus een bepaalde utopie voor ogen, waarbij gratis geld ervoor zal zorgen dat mensen zich ook meer gratis zullen inzetten in de samenleving. Dit zal gebeuren precies omdat het basisinkomen uitgaat van vertrouwen in de mens, in tegenstelling tot het wantrouwen dat ingebakken zit in de huidige organisatie van de arbeidsmarkt en de sociale bescherming. Het samenlevingsmodel zal dus omslaan van "rechten en plichten" naar "geven en nemen", waar ieder zichzelf maximaal kan ontplooien en waar echte (want ongedwongen) solidariteit mogelijk wordt gemaakt, waar elk zich precies op die manier voor de samenleving inzet zoals hij of zij zelf wil.

Het basisinkomen kan zo een sleutelrol spelen in de transitie naar een post-productivistische samenleving. Het toelaten en zelfs aanmoedigen van niet-betaald werk komt neer op het loslaten van economische productie en dus groei als kerndoelstelling van het maatschappelijk leven.

 

Loonarbeid

Het basisinkomen zou ingrijpende gevolgen hebben voor de werking van de arbeidsmarkt. In het huidige stelsel worden vervangingsinkomens (werkloosheidsuitkeringen of leeflonen) voorwaardelijk gesteld aan het niet hebben van werk. Zodra men begint te werken, krijgt men een salaris maar verliest men ook het vervangingsinkomen. Vooral voor lage lonen leidt dit vaak tot de situatie waarbij het verschil tussen het aangeboden loon en het vervangingsinkomen zo klein is, dat het niet loont om te werken. Bij een basisinkomen, daarentegen, valt deze zogenaamde werkloosheidsval weg, omdat men nooit zijn inkomen verliest als men begint te werken. Het salaris komt immers bovenop het basisinkomen, in plaats van het te vervangen.

Men kan hier tegen opwerpen dat het precies daarom is dat we een minimumloon hebben: om ervoor te zorgen dat het verschil tussen het arbeidsinkomen en het vervangingsinkomen groot genoeg is. Dit klopt, maar wat dan met mensen wiens arbeid door de markt zo weinig gewaardeerd wordt dat het voor de werkgever niet rendeert om hen zelfs tegen het minimumloon in dienst te nemen? Vandaag wordt dit probleem opgelapt via dienstencheques, gerichte loonlastverlagingen voor bepaalde categorieën werknemers, enzovoorts. Het basisinkomen zou hier een meer eenvoudige en rechtvaardige uitweg voor bieden, argumenteren de voorstanders. Aangezien ieders inkomen in een dergelijk systeem gegarandeerd is, kan het minimumloon sterk verlaagd worden - zelfs afgeschaft - zonder mensen in de armoede te duwen. Zo wordt de weg vrijgemaakt voor massale jobcreatie in het laaggeschoolde segment, op een transparante, eenduidige manier. Mini-jobs dus, die weinig opbrengen maar mensen tenminste niet in de armoede duwen.

Maar zou het verschil tussen werken en niet werken in een systeem met basisinkomen en zonder minimumloon wel zo veel groter worden dan vandaag het geval is? De impact op de lonen van een dergelijk systeem is geen eenvoudige vraag, aangezien er twee tegengestelde effecten zullen spelen. Enerzijds zullen bedrijven weten dat hun werknemers al een levensminimum zullen ontvangen. Bovendien zullen de belastingen flink zijn opgetrokken om het basisinkomen te kunnen financieren (zie verder). Waarom de lonen dan nog op het huidige niveau houden en ze niet verlagen, zodat het uiteindelijke nettoloon van de werknemer niet veel verschilt van het huidige? Anderzijds zullen werkgevers er ook van bewust zijn dat werklozen hun inkomen niet meer kunnen verliezen als deze laatsten een "passende dienstbetrekking" weigeren. Er zal geen sanctionering van werklozen meer zijn. De onderhandelingsmacht van de werknemers kan dus versterkt worden dankzij de onvoorwaardelijkheid van het basisinkomen. Hierdoor zou er toch ergens een benedengrensmoeten zijn tot waar de lonen kunnen dalen.

Hetzelfde geldt voor de arbeidskwaliteit. Deze kan immers beschouwd worden als een niet-monetaire bezoldiging. Enerzijds zouden de werkgevers door de verhoogde fiscaliteit de druk op werknemers sterk kunnen verhogen. Anderzijds kunnen werknemers dankzij hun versterkte onderhandelingspositie misschien net een hogere arbeidskwaliteit afdwingen. Welke van deze twee effecten zal domineren, zowel voor het loon als voor de arbeidskwaliteit, hangt af van de macro-economische effecten van het basisinkomen, die moeilijk in te schatten zijn.

Ingeval van werkloosheid, zou men dus terugvallen op zijn of haar basisinkomen. Werklozen zouden geen verplicht activeringstraject meer moeten volgen, laat staan gesanctioneerd worden indien hun zoektocht naar werk onvoldoende wordt geacht. De overheid verliest dus een belangrijk instrument om mensen naar de arbeidsmarkt te begeleiden, maar dit is precies de bedoeling van het basisinkomen: het onttronen van de loonarbeid.

 

Mazen van het net

Een onvoorwaardelijk inkomen kan een heel effectief instrument zijn in de strijd tegen (monetaire) armoede: als elke burger er automatisch recht op heeft, valt niemand meer door de mazen van het sociaal vangnet. In de huidige niet-universele en voorwaardelijke systemen is dit laatste wel degelijk mogelijk: vandaag doorkruisen talloze gerichte vangnetten elkaar, waardoor sommige mazen kunnen openblijven. Dit wordt bovendien versterkt door het feit dat vele uitkeringen door de rechthebbenden dienen te worden aangevraagd. Het zijn vooral zij die het vangnet het meest nodig hebben, die de steun waar zij recht op hebben niet aanvragen, bijvoorbeeld door gebrek aan informatie. Hier komt nog bovenop dat aan selectieve uitkeringen vaak een stigma kleeft, wat er toe kan leiden dat mensen de steun die hen toekomt niet wensen aan te vragen uit angst om als profiteur of luiaard te worden beschouwd. Ten slotte kunnen administratieve controles ook zeer intimiderend zijn als ze betrekking hebben tot de privésfeer. De universaliteit van het basisinkomen slaat drie vliegen in één klap: niemand valt nog uit de boot, het stigmatiserend karakter van de uitkering verdwijnt en de privacy van de burgers wordt gewaarborgd. Uit een aantal pilootprojecten[vii] blijkt trouwens dat het direct geld geven aan behoeftigen zoals daklozen veel beter werkt dan allerhande steun in natura, omdat het mensen controle en verantwoordelijkheid geeft over hun eigen leven.

Men zou kunnen argumenteren dat het optrekken van de huidige leeflonen tot de armoedegrens gecombineerd met de automatische toekenning ervan precies dezelfde voordelen heeft om de armoede uit te roeien. Maar behalve het feit dat het basisinkomen geen administratieve controle behoeft om uit te maken wie aanspraak maakt op een leefloon, vermijdt het ook de armoedeval, die equivalent is aan de werkloosheidsval: men verliest het immers niet als men een andere inkomensbron heeft gevonden.

Het basisinkomen als dusdanig kan echter enkel de absolute armoede helpen bestrijden, niet de relatieve armoede die voortkomt uit socio-economische ongelijkheden, aangezien rijk en arm even veel krijgen. Om te besluiten of een voorstel van basisinkomen een versterkte vorm van herverdeling inhoudt, moet men de voorgestelde financieringsmechanismen ervan beoordelen.

 

Wie gaat dat betalen?

Het weze duidelijk: gratis geld geven aan iedereen kost enorm veel. Om een voorbeeld te geven, een maandelijks basisinkomen van slechts 800€ voor 11 miljoen Belgen zou 105 miljard per jaar kosten of 27% van het BBP, administratiekosten niet meegerekend. Er zou dus een veelvoud van het bedrag dat naar alle huidige uitkeringen (werkloosheid, kinderbijslag, pensioenen, leeflonen...) gaat nodig zijn om aan iedere burger een basisinkomen te geven. Men kan aanvoeren dat dit zal worden gerecupereerd via hogere belastingen voor de rijken, zodanig dat hun nettoloon maximum even hoog is dan het huidige. Maar de enorm hoge marginale belastingvoeten, die nodig zullen zijn om zoveel geld via de overheid te herverdelen, kunnen aanleiding geven tot inactiviteit en belastingontduiking. Als men voor elke verdiende euro bijvoorbeeld 70 cent of meer belastingen zal moeten betalen, zal de individuele prikkel om niet te werken en om belastingen te ontduiken veel groter worden, ongeacht of men dat terugkrijgt in de vorm van een basisinkomen.

Daarom stellen sommigen een systeem voor dat dezelfde effecten heeft als een basisinkomen, maar waarbij er veel minder geld langs de overheid moet passeren omdat men het financieel kan toespitsen op de armsten. Zo kunnen de marginale belastingvoeten toch laag blijven. Dit systeem heet de negatieve inkomensbelasting, in het Engels Negative Income Tax (NIT). Het principe ervan is wel minder eenvoudig dan het basisinkomen. Men legt een zeker niveau van bruto-inkomen vast (niet het basisinkomen, maar hoger), 2000€ bijvoorbeeld, en een belastingvoet van pakweg 50%.

  • Wiens brutoloon onder de 2000€ valt, krijgt 50% van het verschil van 2000€ met zijn brutoloon.

o Wie niet werkt, verdient bruto 0€, en krijgt zo 1000€ (2000€-0€=2000€; dit vermenigvuldigt men met de "belasting voet" van 50% = 1000€). Deze 1000€ is het basisinkomen.

o Wie werkt, behoudt zijn brutoloon (geen belasting), en krijgt daarbovenop 50% x (2000€ - brutoloon). Bijv. als men 1400€ verdient, krijgt men 1400€ + 300€ (2000€-1400€=600€; deze 600€ maal 50% = 300€) =1700€ in totaal.

Deze berekening is de negatieve belasting, want het loon wordt aangevuld met een zekere belastingvoet. Het zorgt ervoor dat de werkloosheidsval wordt weggewerkt, want werken loont altijd. Vooral voor de armste werkenden, die van de grootste loonsubsidie genieten.

  • Vanaf een brutoloon van 2000€ stopt de subsidie en begint men belastingen te betalen, aan een voet van 50% en met een belastingvrije som van 2000€.

Natuurlijk zijn complexere systemen mogelijk, met meer progressiviteit en met andere belastingen dan enkel de inkomstenbelasting. Maar de kern van de NIT is dat het de totale overheidsinkomsten en -uitgaven die nodig zijn om het basisinkomen te financieren, drastisch kunnen verminderd worden.

 

Freeriden en lanterfanten

De harde kern van de kritiek tegen het basisinkomen ligt in haar onvoorwaardelijk karakter. Het is hier dat het voorstel een totale breuk maakt met de heersende opvatting over werk. Volgens deze laatste is onvoorwaardelijk geld geven niet alleen onbetaalbaar maar zelfs ethisch verwerpelijk. Ten eerste zou een basisinkomen zichzelf al snel ondergraven omdat inactiviteit op de arbeidsmarkt expliciet getolereerd zouden worden. Steeds meer mensen zullen daarom freeriden op het systeem, waardoor er niet meer voldoende geproduceerd zal worden om het basisinkomen voor iedereen te financieren. Deze visie staat haaks op het positieve mensbeeld van de voorstanders, die verloning als een veel minder grote drijfveer van het economische leven zien dan sociale erkenning, interesse of ambitie. Ten tweede past het niet binnen de meritocratische logica. Ieder die kan, wordt geacht bij te dragen aan de samenleving, anders "verdient" men geen maatschappelijke steun. Volgens dit discours heeft men enkel recht op solidariteit bij situaties waar men zelf geen vat op heeft, zoals ziekte, ouderdom of onvrijwillige werkloosheid. De recente discussie over een gemeenschapsdienst voor werklozen is hier niet vreemd aan. Waarom zou de samenleving moeten opdraaien voor "surfers", zoals Philippe Van Parijs ze noemt[viii]: zij het basisinkomen enkel zouden gebruiken om aan een paradijselijk strand te gaan liggen? Vanuit deze logica zou een onvoorwaardelijk basisinkomen de spanning tussen werkenden en niet-werkenden onhoudbaar maken.

Wellicht moet het freeriden niet overdreven worden. Een basisinkomen moet volgens de meeste voorstellen immers net voldoende zijn om te overleven, niet meer dan dat. Indien dit het enige is wat mensen zouden najagen, waarom werken zovelen dan voltijds? Waarom dan die dagdagelijkse inzet van miljoenen werkenden? Hier sluiten we ons aan bij de voorstanders: omdat mensen natuurlijk niet alleen werken om te overleven. Enerzijds wil men meer consumeren dan het strikte minimum, anderzijds is werk een belangrijke bron van zelfrealisatie. Maar zoals hierboven gezegd, willen vele voorstanders van het basisinkomen precies af van een dergelijk arbeidsethos. Daar hebben de tegenstanders dan weer een punt: als het basisinkomen precies een instrument moet zijn om activiteiten buiten de arbeidsmarkt aan te moedigen, en het slaagt daarin, dan zullen veel minder werkenden belastbare arbeid verrichten, waardoor de belastingbasis zal eroderen. Op informele en spontane activiteiten worden immers geen belastingen geheven.

 

Geen mirakeloplossing

Kortom, het basisinkomen lijkt dus een eenvoudig voorstel, maar ontketent steeds weer complexe, fascinerende discussies over ons huidig systeem van sociale bescherming, over herverdeling, over de plaats van betaalde arbeid in ons leven. Voor sommigen zou het vrijwel alle grote socio-economische problemen kunnen oplossen. Toch moeten we opletten met een lofzang die aan één enkele maatregel alle kwaliteiten toedicht. Men doet het basisinkomen meer eer aan door het naar waarde te schatten dan door het kritiekloos op te hemelen.

Als socio-economische instelling om de toekomstige technologische werkloosheid op te vangen kan het uiteraard een grote rol spelen. Maar indien een omwenteling van dergelijke omvang op ons af komt, lijkt het ons problematisch om te berusten bij een situatie waarbij een steeds kleiner wordend deel van de samenleving het leeuwendeel van de productie voor zijn rekening neemt, of het nu herverdeeld wordt via een basisinkomen of niet. Dit zou in beide gevallen grote spanningen creëren. Daarom moet naast het basisinkomen blijvend worden ingezet op onderwijs en vrijblijvende activering, om ieder lid van de samenleving althans de mogelijkheid te geven om tot de economische productie bij te dragen. Verder zou de overheid de tendens naar steeds verdere vervanging van arbeid door machines kunnen vertragen zodat de samenleving zich aan deze omwenteling kan aanpassen, bijvoorbeeld door de belastingen te verschuiven van arbeid naar kapitaal.

Naast het basisinkomen moet ook worden nagedacht over versterkte vormen van herverdeling, want zoals eerder aangegeven is het basisinkomen géén redistributief mechanisme. Ten slotte, wie de arbeidsmoraal en het consumentisme overboord wenst te gooien, moet diepere oplossingen aanreiken dan louter economische. Hierin hebben sociologie en antropologie een grote rol te spelen.

 

Hoe voeren we het in?

Aangezien het basisinkomen op een aantal pilootprojecten na nog nooit is uitgetest, blijven de argumenten ervoor en ertegen op een theoretisch niveau hangen. Door de inherente radicaliteit van het voorstel - zich substitueren aan de huidige welvaartstaat en de loonarbeid ontmoedigen - zijn de gevolgen op de arbeidsmarkt, de overheidsfinanciën en de samenleving als geheel nauwelijks in te schatten, zowel wat hun richting als hun intensiteit betreft. Gaan mensen minder of meer werken? Zal de tewerkstelling van laaggeschoolden toenemen of afnemen? Zal de arbeidskwaliteit erop vooruitgaan? Ondergraaft het stelsel zichzelf, of kan een nieuw evenwicht tussen werkenden en niet-werkenden bereikt worden? Wat is de impact op de migratie of zelfs de huizenprijzen? In de geschiedenis zijn al zo vaak socio-economische maatregelen genomen die het tegenovergestelde teweegbrachten dan wat beoogd werd. Daarom lijkt een stapsgewijze invoering ons de beste aanpak: beginnen met een bescheiden bedrag en het stelselmatig optrekken. Zo kan men nog terug indien het nieuwe stelsel nefaste gevolgen zou hebben. Op die manier worden de bestaande vervangingsinkomens slechts op termijn gradueel en voorwaardelijk afgebouwd naarmate het basisinkomen wordt verhoogd en het vruchten afwerpt. Dit zou de angst moeten wegnemen dat het louter dient om de welvaartsstaat af te breken. Een interessante piste is om het basisinkomen in te voeren op Europees niveau. Zo kan men tegelijk stappen zetten naar verdere federalisering. Vooral op het niveau van de eurozone kunnen het basisinkomen en de bijbehorende fiscaliteit de monetaire unie van solidariteitsmechanismen voorzien die de monetaire unie nodig heeft om de enorme ravage die de crisis in de zuiderse eurolanden heeft aangericht te verlichten en in de toekomst te voorkomen.

 

Besluit

Het basisinkomen lijkt ons een veelbelovend instrument om de socio-economische en ecologische uitdagingen aan te pakken. Het onvoorwaardelijk garanderen van ieders inkomen kan de vrijheid vergroten, de gevolgen van technologische werkloosheid opvangen en het productivisme ondermijnen. Bovendien omzeilt het de werkloosheids- en armoedeval die inherent zijn aan voorwaardelijke uitkeringsstelsels. Nochtans rijzen een hele reeks vragen, zowel rond de probleemstelling, de concrete werking als de effecten van het basisinkomen. Kunnen we ons als samenleving wel al een basisinkomen veroorloven met de hoge staatsschuld en de vergrijzingskosten die op ons afkomen? Hoe financieren we het? Hoe zullen de lonen en de tewerkstelling erop reageren? De beste manier om deze vragen te beantwoorden is de realiteitstoets. Daarom stellen we voor om het basisinkomen geleidelijk in te voeren, op Belgisch, eurozone- of EU-niveau, bovenop de bestaande sociale zekerheid, waarbij de impact nauwlettend wordt opgevolgd. Indien alles goed gaat, kan na een tiental jaar het volledige bedrag bereikt worden. De leeflonen, de kinderbijslag, de werkloosheidsuitkeringen, de basispensioenen doven na verloop van tijd uit, uiteraard zonder dat iemand een inkomensverlies lijdt. Waar nodig worden supplementen toegekend. Mensen internaliseren de onomkeerbaarheid van het basisinkomen en stellen er hun levenskeuzes op af. De samenleving verandert fundamenteel. Dan rest ons nog het nieuwe "economisch probleem" van een leven van vrije tijd op te lossen, dat Keynes al voorzag: wat gaan we met al die tijd doen?

 

Poliargus is een denktank die ijvert voor vrijheid, democratie en solidariteit. Het vrijheidsstreven betekent de maximalisatie van levenskansen door het wegwerken van structurele ongelijkheden. Structurele ongelijkheden zijn relatief: sociale groepen hebben minder kansen omdat andere groepen er meer hebben. Structurele bronnen van ongelijkheid zijn in de hedendaagse maatschappij ondermeer sociale klasse, etniciteit, queer, en gender. Echte vrijheid is pas mogelijk na een vergaande politieke en economische democratisering. Machtsbronnen moeten gedemocratiseerd worden. Het onttrekken van specifieke levensdomeinen aan de liberale marktwerking - decommodificatie - is hiervoor een noodzakelijk middel. Democratisering wordt ten slotte gedragen door solidariteit.

 

[i] Keynes, J. M. (1930). Economic Opportunities for our Grandchildren. In: Essays in Persuasion. Macmillan and co., London, pp. 358-373.

[ii] Bowles, J. (2014). The computerisation of European jobs. Laatst geconsulteerd op 27 september 2014: http://www.bruegel.org/nc/blog/detail/article/1394-the-computerisation-of-european-jobs/

[iii] De Keyzer, P. (2013). Groei maakt gelukkig. Lannoo.

[iv] Bregman, R. (2014). Gratis geld voor iedereen. De Correspondent.

[v] Statbel. Laatst geconsulteerd op 27 september 2014: http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/arbeid_leven/eu-silc/armoede/

[vi] Office fédéral de la statistique. Laatst geconsulteerd op 27 september 2014: http://www.bfs.admin.ch/bfs/portal/fr/index/themen/20/03/blank/key/07/01.html

[vii] The Economist (2010). Cutting out the middle men. Laatst geconsulteerd op 27 september 2014: http://www.economist.com/node/17420321

[viii] Van Parijs, Ph. (1991). Why surfers should be fed: the liberal case for an unconditional basic income. In: Philosophy & Public Affairs, 20 (2), pp. 101-131.

Vertel het verder: