Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.

Over een jeugdliefde, aura's, butsen en bulten - Rodin en Mueck

'Jeugdliefdes opnieuw bezoeken is een gevaarlijke bezigheid. In het geval van kunst kun je er tot op zekere hoogte van op aan dat je liefdesobject niet veranderd is.'
Door Emy Koopman op 29 apr 2014
Tekst
Literatuur & taal
Schrijfresidentie Parijs
© Marianne Hommersom

In 2013 bezocht Emy Koopman in Parijs het Musée Rodin, na twintig jaar geleden verliefd te zijn geworden op De Kus. Ook bezoekt ze een tentoonstelling gewijd aan de veel modernere Ron Mueck. Maakt Rodins beeld nog evenveel indruk als in Emy's jeugd? Of winnen de hyperrealistische sculpturen van Mueck het van de oude meester? 'Jeugdliefdes opnieuw bezoeken is een gevaarlijke bezigheid.'

Couple under an umbrella © Ron Mueck

Het is bijna twintig jaar geleden dat ik in het Rodin museum in Parijs was. Ik zal tien jaar geweest zijn, mijn moeder had me meegenomen. In die tijd tekende ik veel en ging ik beseffen welke kunst ik wel en niet mooi vond. De schoonheid begon voor mij toen zo halverwege de negentiende eeuw en hield op voor de tweede helft van de twintigste. Ze beperkte zich volstrekt tot het figuratieve. Gustave Doré was mijn grootste held, zo precies als zijn gravures waren, maar ik kon ook lang blijven staren naar Degas’ ballerina’s en Monets waterlelies. Rodin (1840 – 1917) kende ik nog niet. Ik kan me niet meer herinneren wat er aan het museumbezoek voorafging, mijn herinnering aan het musée Rodin begint met een grindpad, bloemen en struiken waar we langsliepen, een gebouw waar we binnengingen – ik herinner me geen rij of kassa – en ineens, voor ik het wist, keek ik op tegen een marmeren beeld van twee enorme ineengestrengelde geliefden. ‘Francesca da Rimini’ – naar de vreemdgaande Francesca en Paolo uit Dante’s Inferno – beter bekend als ‘Le Baiser’, De Kus. Ik moet er wel tien keer omheen gelopen hebben, om van alle kanten te kunnen zien hoe en waar die twee lichamen elkaar precies raakten en hoe zij omhoog kwamen rijzen vanuit de grovere steen. Dat vond ik geweldig, dat ruwe marmer onder die immens gladde immens witte lijven. En hoe de gezichten niet gedetailleerd afgetekend waren, wat het tot een beeld van alle geliefden maakte. Ik was gebiologeerd door De Kus, en door de andere, kleinere beelden van Rodin en van zijn leerlinge Camille Claudel. Nymfen en andere mythologische wezens, meisjeskopjes – soms dromerig, vaker met een tragische spanning. Ik begreep vaag dat Rodin een affaire met Camille had gehad en dat zij gek was geworden. Ook al zo spannend. Ik zal tien jaar geweest zijn en ik was al volop bezig te dwepen met donkere romantiek.

 

Jeugdliefdes opnieuw bezoeken is een gevaarlijke bezigheid. In het geval van kunst kun je er tot op zekere hoogte van op aan dat je liefdesobject niet veranderd is. Op je eigen soliditeit kun je minder vertrouwen. Mijn romantische ziel is eerst romantischer en daarna minder romantisch geworden. Het postmodernisme is eroverheen gegaan. Als een kunstenaar een groot gevoel uitdrukt zonder ironie te gebruiken, komt het al snel sentimenteel op me over. Wat voor indruk maakt Rodin nu?

 

Op een warme zondag in juli bezoek ik het Musée Rodin voor het eerst als volwassene. Het valt me op hoe chique de straat is waar het museum aan ligt – aan deze Rue de Varenne huizen verscheidene ministeries. Om de hoek het Hôtel des Invalides, het voormalige legerhospitaal met de tombe van Napoléon, niet al te veel verder de Eiffeltoren. In mijn herinnering lag het museum afgelegen, was het bescheiden, niet toeristisch. Nu blijkt het tot de grote attracties te behoren. Het is druk voor en in het museum. Ik herken het gebouw niet waardoor de bezoekers naar binnen moeten om een kaartje te kopen. Pas na dit gebouw, waarin ook de tijdelijke exposities en de museumwinkel zich bevinden, kom je in de tuin. Vanuit de rozenstruiken klinkt bibberig gezang dat sfeerverhogend bedoeld zal zijn, maar eerder unheimisch is. In de tuin staan een aantal van de bekendste beelden – je ziet onmiddellijk De Denker zitten, wat verderop staat Balzac, en weer verder Pierre de Wissant, aan de andere kant van de tuin La Porte de l’Enfer en De Burgers van Calais. Amerikanen en Japanners laten zich fotograferen voor De Denker, gaan in dezelfde houding staan, lachen om de drie versies van Pierre de Wissant waarvan er één geen hoofd en geen handen heeft.

 

Ik loop snel de tuin door; ik ben vooral benieuwd naar de werken binnenin het museum. Het museumgebouw was ooit een woning, daarna een school voor katholieke meisjes en daarna een kunstenaarsverblijf (Hôtel Biron), totdat Rodin de hele boel innam en er in overleg met de Franse staat een aan hemzelf gewijd museum van liet maken. Even ben ik opgewonden als ik naar binnen ga, maar ik zie al snel dat in de eerste zaal, met de titel ‘Formation’, geen Kus staat. Dit zijn Rodins vroege werken, met als meest prominente aanwezige een staande, gespierde Johannes de Doper. Daarna een zaal met decoratief werk, voornamelijk vazen. Zaal 3 is interessanter, hier staan voorstudies voor La Porte de l’Enfer, De Denker en De Kus in gips en klei. Vervolgens een zaal met kopjes van een triest kijkende Camille, een zaal over Rodins monumentale werk (inclusief voorstudies voor het hoofd van Balzac, dat steeds lelijker wordt), een zaal met beelden van vrienden (waaronder een getergde kop van Rodin door Camille en een komische door Antoine Bourdelle), een zaal met een aantal vrouwenbustes, een zaal met kleine figuren in verschillende materialen, en uiteindelijk een zaal met een aantal grotere marmeren torso’s. In die laatste zaal dwalen de toeristen verdwaasd rond, van hun gezichten sijpelt de teleurstelling. Het museum geeft een redelijk idee van hoe Rodin te werk ging en een overzicht van zijn belangrijkste prestaties, maar de ervaring is puur cerebraal. Er staan geen werken die overdonderen. Was dit het dan? Waar is De Kus gebleven?

 

Door naar de tijdelijke expositie: Rodin, la chair, le marbre / Rodin, flesh and marble. Voor de anderhalve zaal die ze omvat belooft deze tentoonstelling alleen maar marmeren beelden, inclusief uitleg hoe je van een gipsen model naar een marmeren beeld komt. Hier zijn de nimfen en de andere mythische figuren die uit steen komen oprijzen, allemaal even wit en volmaakt. Ik vind ze esthetisch aangenaam om naar te kijken, maar meer dan dat doen ze me niet. Dan, bij het betreden van de grotere zaal: De Kus… De Kus lijkt klein, erg klein. Hij staat direct tussen andere marmeren beelden op een wat amateuristisch uitziende houten sokkel. Is dit dezelfde Kus die hier twintig jaar geleden stond? Lijkt hij kleiner omdat ik groter ben geworden of is dit daadwerkelijk een kleinere versie? En wat ligt de hand van Paolo nonchalant op de heup van Francesca, moet hij haar niet vastgrijpen? Die onverschillige hand is het enige waarop mijn blik blijft hangen, het enige wat schuurt. Het beeld is verder zo glad, de figuren zo ijl, alsof ze elk moment kunnen opstijgen en tussen de wolken verdwijnen, niet in een storm zoals bij Dante, maar lieflijk ronddobberend. Ik kijk op het begeleidende bordje: het beeld blijkt niet uitgebeiteld te zijn door Rodin zelf. Net als bij het grootste deel van de andere marmeren beelden staat hier aangegeven dat de practicien een van Rodins leerlingen was, in dit geval Jean Turcan. Deze Kus is niet eens gesigneerd door Rodin.

 


De Kus © Emy Koopman

 

Ik ga verhaal halen bij een van de suppoosten, Christelle, die kunstgeschiedenis heeft gestudeerd en buitengewoon goed Engels spreekt voor een Française. Christelle bevestigt dat het museum er vroeger anders uitzag, het gedeelte met de kassa’s en de expositieruimte is er sinds zo’n acht jaar. Maar een grotere Kus is er volgens Christelle niet. ‘Veel toeristen komen vragen waar De Kus is, daar is ‘ie’, zegt ze en wijst naar de zaal. Ze geeft ook uitleg over het fenomeen practicien: ‘Alleen in het begin hakte Rodin zijn marmeren beelden zelf uit, later had hij daar leerlingen voor, dat was nodig om aan de vraag tegemoet te komen.’

 

Om van de desillusie te bekomen ga ik een tijdje in de museumtuin zitten, die in de tijd van Rodin woest was, maar nu wordt bijgehouden door een heel team van tuinmannen. Het is hier goed rondhangen, en dat is ook alles wat een deel van de bezoekers komt doen. Op een achterafgelegen grasveldje hebben hele families zich verzameld om te picknicken. Kinderen rennen rond, gooien over met een bal. Twee pubers zijn aan het zonnebaden. Een vader leert zijn dochtertje lopen. Een klein meisje op een step rijdt dwars over het boek van een vrouw die in het gras ligt te lezen. Op een bankje speelt een stelletje De Kus na, met aanzienlijk meer wellust. Zittend in het gras vraag ik me af in hoeverre het feit dat Rodins werk niet meer bij me aankomt met de veranderde indeling van het museum te maken heeft en in hoeverre het te wijten is aan de veranderingen in mezelf en het simpele verstrijken van de tijd. Of is het grootste probleem de herhaling? Met elke reproductie die ik tegenkwam, moet het aura verder zijn afgenomen. Nu De Kus niet eens aangeraakt blijkt te zijn door Rodin, lijkt dat aura voorgoed verdwenen.

 

Alles went. In zijn eigen tijd was Rodin revolutionair, zijn beelden werden schokkend gevonden. Nu zijn ze geschikt voor koelkastmagneten en koektrommels. Populairder dan ooit, maar vooral omdat ze zo herkenbaar zijn, als een van de vele symbolen voor negentiende-eeuws Parijs. Ik wil de eenentwintigste eeuw in. Die vind ik twee arrondissementen zuidelijker, in de Fondation Cartier pour l’art contemporain. Daar is momenteel een expositie van de in Engeland woonachtige Australiër Ron Mueck. Mueck maakt hyperrealistische figuren: mensen met nagels en haar, rimpels, moedervlekken en vetrolletjes. Meestal zijn die beelden kleiner dan ware grootte, maar het meest indrukwekkend zijn de uitvergrotingen, zoals Boy, een vijf meter hoog hurkend jongetje dat zich tevergeefs lijkt te willen verstoppen.

 

Als ik de grote zaal van de Fondation Cartier binnenkom, zie ik ze direct: Couple under an umbrella, een bejaard stel onder een parasol. Voor een fractie van een seconde denk ik dat er twee reuzen neergezegen zijn op de cementen vloer waaronder het strand ligt. En ik voel wat ik voelde toen ik voor het eerst De Kus zag. Ik loop wel tien keer om het beeld heen, om te zien hoe zijn hoofd op haar dij rust, hoe zij op hem neerziet, hoe haar trouwring de omringende huid omhoog drukt. Om de aders in haar dijen, het haar op zijn benen, hun wratjes en rode vlekjes te kunnen zien. Hun grootte maakt hen subliem, terwijl hun echtheid hen weer dichtbij haalt. Het zijn reuzen, maar vertederende reuzen. Mueck legt mensen onder een vergrootglas opdat wij ongegeneerd kunnen staren naar hun pukkels en hun haartjes die groeien op plekken waar bij mensen uit films en reclames geen haartjes te zien zijn. We kunnen onze eigen imperfecties erin herkennen en zien dat het oké is. Alsof hij zegt: Kijk, wij zijn niet glad als marmer, wij hebben butsen en bulten. Om daarna naar je te knipogen: Mooi hè?

 

In de film Still Life: Ron Mueck at Work van Gautier Deblonde, die de Fondation Cartier vertoont, zie ik vervolgens hoe teder Mueck de gebreken in de huid van zijn beelden boetseert. Als een vriendelijke god de eerste mensen uit klei had geschapen, dan had hij dat gedaan zoals Mueck. Vastberaden drukt hij zijn duimen in hun gezicht om de oogkassen te maken, om niet veel later zachtjes met zijn vingers hun wangen en kinnen glad te strijken. Weer wat later zie je hem met een minuscuul penseeltje in de weer. Hij heeft assistentes, maar het gros van het werk doet hij zelf, met alleen een snel kopje thee en een boterham tussendoor. Ben je op zoek naar authenticiteit in de kunst? Hier, die man, die boterham. Met elke hap die hij neemt wordt het aura van zijn werk groter.

Ik blijf nog lang ronddwalen in de Fondation Cartier, bekijk elk beeld tot in detail. Als ik er uiteindelijk wegga voel ik me licht in mijn hoofd. Over honderd of zelfs vijftig jaar is Mueck misschien wel even geschikt voor koelkastmagneten en koektrommels als Rodin, maar hier en nu ben ik een beetje verliefd.

 

 

De tentoonstelling ‘Rodin, la chair, le marbre’ was van 8 juni 2012 tot 1 september 2013 te bezichtigen in Musée Rodin, Parijs, rue de Varenne 79. 

De tentoonstelling gewijd aan Ron Mueck was van 16 april tot 29 september 2013 te zien in de Fondation Cartier pour l’art contemporain, Parijs, boulevard Raspail 261.

 

 

Meer weten over het residentieproject van deBuren? Klik hier.
Benieuwd wat de medereizigers van Emy schreven in Parijs? Klik hier.

 

Deze tekst ontstond op basis van een residentieproject van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de Stichting Biermans-Lapôtre.

 

Vertel het verder: