Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Op 2 maart beleefden we in Vrijstaat O. de (voorbarige) uitvaart van Liesbeth List tijdens een drukbezochte aflevering van onze reeks IM. Annemarie Oster sprak een in memoriam uit en wijdde daar twee columns aan in de Volkskrant die wij mochten overnemen.
Elisabeth Dorathea, zo heette ze. De ambtenaar in Bandoeng waar Liesbeth, toen nog Ellie, het levenslicht aanschouwde had geen idee van Nederlandse namen. Dus werd het geen DorO-, maar DorAthea.
Liesbeth zelf vindt dat veel mooier. Ik bedoel natuurlijk Liesbeth vond, neem me niet kwalijk, ik moet er nog steeds aan wennen dat mijn vriendin er niet meer is, dat haar frêle gestalte nu rondwaart door de eeuwige jachtvelden, dat zij het tijdelijke heeft ingeruild voor het eeuwige, ik kan het nog steeds niet helemaal geloven. Gek maar ik heb het gevoel dat ze hier ergens in de buurt moet zijn ...
Eerst zal ik haar gedenken met een gedicht, hertaald uit het Middelnederlands, het gedicht over vriendschap: kent u het in België ook?
Egidus waar bestu bleven
Mi lanct na die gheselle myn.
Du coors di doot, die liets mi ‘tleven
Dat was geselschap goet ende fijn.
‘t scheen teen moeste ghestorven syn.
Elisabeth, waar ben je gebleven.
Ik mis je zo, lieve vriendin
Want jij bent dood en ik bleef leven
We hadden het saam naar onze zin.
Maar een van ons moest de hemel in.
Daar zit jij op je troon, verheven
Boven het aardse hersengespin
En ik zit hier, op mijn achtersteven.
Elisabeth, waar ben je gebleven.
Wat mis ik je, lieve vriendin.
Ach, bid voor me, ik móét nog even
Met rimpels, Juliaantjes en onderkin
Bewaar je mijn plaats naast jou nog even?
Ik draai nog mee, maar met tegenzin.
Wat moet ik zonder mijn gezellin?
Elisabeth, waar ben je gebleven?
Ik mis je zo, mooie vriendin;
Jij bent nu dood, ik moet nog leven.
We hadden het saam naar onze zin.
Maar een van ons moest die hemel in.
Lies, zo noemde ik haar, heb ik mijn leven lang gekend en dat is een hele tijd. Turend over uw hoofden – en af en toe op mijn papier – laat ik mijn herinneringen aan haar de vrije loop. In 1963 zag ik haar voor het eerst, in de Lucky Star, een zondige drink- en dansgelegenheid in het hartje van Amsterdam waar ik eigenlijk niet mocht komen en waar (althans volgens mijn man) kapsters kwamen. Lekkere meiden, bedoelde hij natuurlijk! Met van die hoogopgekamde drollenbakken en in nauwe rokken. Helemaal niet waar! Er kwamen negers en er werd jazzmuziek gedraaid en wij, mijn toneelschoolgenoten en ik, kwamen er bijna iedere avond, geheel in het ravenzwart. Wij waren existentialisten.
Vaak ook doemde Ramses Shaffy op, met een jong meisje in zijn kielzog. Iedereen was verliefd op Ramses. Ik ook. Maar hij kwam altijd met haar! Wat was dat meisje interessant. Ik kon mijn ogen niet van haar afhouden. Witbepoederde wangen, koolzwarte ogen, bleke lippen en donkere lokken die als een kapmantel over haar schouders vielen. Net een Française! Als ik mijn best deed, leek ik misschien wel een beetje op haar.
En dat lukte want een paar jaar later toen die irritante List – na haar optreden in Knokke – zich had ontpopt tot een bekende zangeres ...
O, opeens moet ik denken aan een interview dat ik een paar jaar geleden met haar maakte voor de VARAgids. Onder andere over dat optreden in Knokke. Liesbeth was wat haar uiterlijk betreft een uitzonderlijke vrouw. Op het toneel en op foto's, nou ja, overal waar ze voor haar werk representatief moest zijn, veranderde ze volledig van persoonlijkheid. In haar gewone doen liet ze haar Listmasker meestal achterwege. Dan zag ze er uit als het meisje van Vlieland van weleer. Alleen minder mollig en wat ouder.
Maar die keer dat ik haar appartement binnenstapte voor dat interview, bleek ze haar Listgestalte te hebben aangenomen en haar Listgezicht te hebben opgezet. Haar lippen glansden me tegemoet, grijsgroene, geraffineerd omrande ogen keken peinzend in de verte. Na mijn compliment zei ze op de haar kenmerkende gedecideerde toon: ‘Dat práát gemakkelijker.'
Toen ik mijn gastvrouw vroeg naar haar televisieoptreden in Knokke, zei ze: ‘Daardoor kreeg ik landelijke bekendheid. Ik viel op, laten we het zo zeggen; ik was niet een doorsnee zangeres.'
- Zenuwachtig?
‘Nou! Ik zong "Va-t'en loin" van Gilbert Bécaud, in het Frans. Ik had altijd veel te hoge hakken aan en na mijn laatste "Ga weg!!!" ren ik richting coulissen en ik struikel, maar haal het net. Een enorm applaus barstte los. Zoiets vergeet je niet. Ik stond bijna te huilen achter dat toneel.'
In die tijd heb ik mijn idool mogen parodiëren voor de VARA-televisie. Meer dan veertig jaar geleden, in zwart-wit, op Nederland 1 – het kan ook 2 zijn geweest – met een programma waarin ik andere teksten op liedjes van bekende zangeressen zong. Of piepte, zoals met het stemgeluidje van Brigitte Bardot: Sidonie et cetera.
Ook leeftijdgenote Liesbeth List – we scheelden een jaar, dus misschien word ik hier volgend jaar herdacht – moest eraan geloven. Zij oogstte vooral succes met – toen nog vertaalde – Franse chansons. Door Ernst van Altena, Hans Andreus en, ook hij moet even worden genoemd: Liesbeths toenmalige verloofde Cees Nooteboom, al was het alleen maar vanwege het onnavolgbare refrein: 'want een leven zonder liefde, nee dat zou toch echt niet gaan, nee dat zou toch echt niet gaan, nee, nee, nee, nee, nee, dat zou toch echt niet gaan.'
Laatst zei iemand dat Liesbeth de in Duitsland wereldberoemde schrijver voor haar laatste echtgenoot Rob Braaksma, die arme, arme weduwnaar, heeft verlaten omdat ze niet meer tegen zijn liflafjes kon en Rob de sterren van de hemel kookte, maar ik weet beter ... Cees Noot haalde het in zijn hoofd Liesbeth lelijk te vinden. Van hem mocht ze niet onopgemaakt naar de bakker.
Maar sinds hij uit haar leven verdween en aan yoga ging doen, had ze daar geen last meer van. Ach, zei ze ooit tegen me, 'ik weet dat ik, als ik er werk van maak, er heel goed uitzie.' En zo was het ook.
Om zoveel mogelijk op de diva-in-de-dop te lijken had ik een donker haarstuk op mijn kop laten zetten, koolzwart opgemaakte ogen, een smal geschminkte neus en een jurk met vlindermouwen aan. Achter mij stond een vuurtoren van papier-maché want zoals iedereen weet is Liesbeth opgegroeid op Vlieland, in een vuurtoren. Bij pleegouders die niet altijd even aardig waren, streng maar rechtvaardig, dus: doe maar gewoon, dan doe je gek genoeg. En dat deed ze. Niemand zo bescheiden als de kleine Liesbeth; dat eenzame kinderhandje was gauw gevuld. Dat krijg je als je sowieso al geen gemakkelijke jeugd hebt gehad en dat is nog eufemistisch uitgedrukt: een moeder die zomaar uit je vierjarig leventje verdwijnt. Toen wist de kleine Ellie, zoals ze toen nog heette, niet dat deze in het Jappenkamp zelfmoord had gepleegd, het enige wat ze wist was dat die moeder er niet meer was. Er doemde wel een vader op die haar eventueel in huis wilde nemen maar daar stak een boze stiefmoeder een stokje voor. Later is die naar Australië geëmigreerd. ‘Dat was ook maar het beste,' zoals Liesbeth me later vertelde. ‘Want niemand hield het uit met die vrouw!' Maar, voegde ze er vergoelijkend aan toe: ‘Dat kwam ook allemaal door dat afschuwelijke kamp.'
Dus hup, naar een pleegfamilie. List. Een mooie achternaam om met Liesbeth te allitereren. Dat weer wel. Overigens merkte je aan Lies, of het nu op de televisie of het podium was of in levende lijve, niets van die fundamentele eenzaamheid; aan zelfbeklag deed ze niet.
Het enige waar ze zich mee bezig hield was zingen. En met mooi en beroemd zijn, de ultieme wraak op diegenen die haar in de steek hadden gelaten. Het liedje waarop ik een – dacht ik toen – snijdende tekst had gemaakt was van Guy Béart en heette 'Printemps sans amour': 'In oktober' in de vertaling van Hans Andreus.
Ik zal nooit vergeten hoe genereus ze, toen we elkaar nader leerden kennen, op mijn – toch wel enigszins kritische – optreden reageerde: ‘Als ik mezelf terugzag en mijn schouders op een bepaalde manier optrok, dacht ik: nu lijk ik op Annemarie!' En dan deed zij op haar beurt na hoe mijn moeder, ooit een beroemde Nederlandse actrice, haar aanklampte en op bijna beschuldigende maar toch ook vertederde toon riep: 'Jij lijkt op mijn dochter!'
Een jaar of wat geleden, een halve eeuw nadat ik haar voor het eerst zag, werd de inmiddels nog beroemdere chanteuse in het zonnetje gezet met een hommage. In het Amsterdamse theater de Meervaart maakten tal van artiesten hun opwachting. Ook ik was van de partij met mijn inmiddels wat belegen parodie en hetzelfde gold voor mijn verschijning. Want zoals Reve al zei: we worden allemaal ouder en niet jonger. Na afloop gaf Lies me een geamuseerde klapzoen en bombardeerde me tot ‘zusje'. En volgend seizoen, eh, ik bedoel: vorig seizoen stonden we nog samen op het toneel in het succesvolle programma Tandem waarmee we overvolle zalen trokken ... (even afkloppen)
Van enige jaloezie was al jaren geen sprake meer. En nu ze er niet meer is, natuurlijk helemaal niet.
Ik heb een idee! Misschien kan ik voortborduren op Lies' succes! In haar voetsporen treden! Kunnen we het niet geheim houden dat ze is verscheiden? Zoals in de film PLEIN SOLEIL naar het boek van Patricia Highsmith waarin Ripley (alias Alain Delon en later Matt Damon) de plaats van zijn rijke succesvolle vriend inneemt nadat hij hem vanaf diens motorboot in het water heeft geduwd! Als ik een beetje afval kan ik al haar jurken aan.
In een koude winterstad
Zat ik kleumend op een barkruk
Van de Lucky Star, totdat
Shaf me meetrok aan mijn haarstuk
Want het hart maalt om geen
Enkel seizoen
Wat moet een hart, wat moet een hart
Met lente doen
Januari etc.
Nee hoor. Allemaal onzin.
Elizabeth waar ben je gebleven
Ik mis je zo, lieve vriendin ...
Want jij bent dood en ik bleef leven
We hadden het saam naar onze zin,
Maar een van ons moest de hemel in.