Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.

Over valse krokodillen, Marokkaanse lederwaren en een vleugje nostalgie.

'Ik koesterde hoge verwachtingen van iets dat zichzelf hét museum van de namaak gedoopt had.'
Door Frederik Willem Daem op 1 apr 2014
Tekst
Schrijfresidentie Parijs
© Marianne Hommersom

Een museum gewijd aan namaak en nep. Wat zou er te vinden zijn? Een iPad-handleiding van Paul van Ostaijen? Rodins en Giacometti's in Play-Doh? Een door Banksy geschilderde nooduitgang? Frederik Willem Daem had van tevoren de wildste verwachtingen van het Musée de la Contrefaçon in Parijs. Het museum maakte de verwachtingen niet waar.

Waar zouden Samir en Mürsel nu mee bezig zijn? Zouden ze nog steeds op diezelfde hoek aan de kerk van Jette staan, wachtend tot er niets gebeurt? Zijn ze afgestudeerd? Werkende? Zouden we elkaar nog steeds met een knuffel begroeten of zou de tijd onze vriendschap gereduceerd hebben tot een knik of minder? Uit het oog is bij mij veelal uit het hart, besef ik wanneer ik in de Rue de la Faisanderie richting de Eiffeltoren wandel. Zij probeert het gevoel waarmee le Musée de la Contrefaçon ons achterliet te begrijpen. Ik denk terug aan dat samenraapsel dat wij 3WeWi noemden. Het lukt haar maar niet de vinger op de wonde te leggen. Ze blijft er rustig onder. Dit is mijn museum, niet het hare.

 

Ik koesterde hoge verwachtingen van iets dat zichzelf hét museum van de namaak gedoopt had. Op de weg naar daar verzon ik de geweldigste scenario’s. Etalagepoppen, uitgedost als museumwachters, die in elke hal met robotstem ‘no pictures’ fluisteren. Misschien kan je er de stem van je audiogids kiezen (twijfelen tussen Hulk Hogan en Oprah om uiteindelijk toch voor David Bowie te gaan), in de museumshop liggen ongeschreven boeken van gevestigde auteurs, ik blader door een iPad-handleiding van Paul van Ostaijen. De parketten vloeren zijn er eigenlijk trampolines en, u bent gewaarschuwd, de trampolines zijn van parket, maar ze lijken zo echt dat ik me bezeer. Ik stuiter door een draaideur en bevind me in een donkere hal: spotlights op een reproductie van Picasso’s Guernica in kinderverf, Bowie vertelt me dat zes verstandelijk gehandicapten er evenveel dagen onophoudelijk aan hebben gewerkt, het is beter dan het origineel, ik pink een traan weg. Op de muur een door Banksy geschilderde nooduitgang – ik wil hier wonen, tussen de Rodins en Giacometti’s geboetseerd in kleurrijke Play-Doh, de door Escher geïnspireerde speleobox, de Rubensiaanse naaktmodellen en de urinoirs van Duchamps. Waar mijn urine heen loopt weet ik niet, maar hij is weg.
In de overvolle metro glunder ik nog meer dan de toeristen die mij omringen. Wat een geweldige dag ga ik tegemoet.

 

Wanneer ik voor nummer 16 sta, besluit ik dat ik, om verdere ontgoochelingen te voorkomen, vanaf nu minder van het leven moet gaan verwachten. Of dat ik dringend aangesteld moet worden als creatief directeur van een museum. Ik weet niet wat het haalbaarst is.
We wachten voor de poort van het museum tot we zien dat er aangebeld moet worden. Een vrouw doet vriendelijk open en snelt dan terug haar hokje in. Wanneer we aan de balie komen, doet ze alsof ze ons voor het eerst ziet. We weten haar te overtuigen dat we journalisten zijn en hoeven niet te betalen. Ik stel me voor dat de Parijzenaren het ook zo doen.
Hoewel we ons best doen Frans te spreken, krijgen we de brochures in het Engels. Ik kijk naar boven. Ik sta in een in een beschermd hôtel particulier, lees ik.

 

Uit de eerste alinea van de brochure leid ik af dat dit een serieuze bedoening wordt. Ik word door de UNIFAB, de unie van fabrikanten in wier museum ik nu dwaal, gevraagd te begrijpen wat imitatie al dan niet betekent: BIJ NAMAAK MOET ER NIET NAAR DE VERSCHILLEN GEKEKEN WORDEN MAAR NAAR DE GELIJKENISSEN.
De eerste ruimte is gevuld met antieke vitrinekasten. De objecten worden er per thema uitgestald. Het zou een spelletje op internet kunnen zijn: onderscheid het origineel van de imitatie. Een heel gemakkelijk spelletje in dit geval en waar, gezien de hoeveelheid bezoekers, maar weinig mensen interesse in zouden hebben. Wanneer ik naar de exemplaren kijk die tentoongesteld worden, kan ik ze dat niet kwalijk nemen. Twee handtassen van Gucci met een roze leren bloem erop gestikt springen in het oog. De vorige eigenares lijkt één van beide tassen, vermoedelijk de nagemaakte, te hebben laten vallen in de Nieuwstraat op de eerste dag van de solden. Haar roos hangt er wat verwelkt bij. Naast haar een rood bordje Faux. Bij het origineel geen bordje. Hetzelfde scenario iets verderop met twee horloges van Hermès. Ik ben heel goed in dit spel. Of ze maken het mij hier heel makkelijk. Zo gemakkelijk dat ik halverwege de eerste zaal, bij de nagemaakte ontbijtgranen, een licht vermoeden krijgen dat ze het er om doen. Zoals de boodschap van filmdiefstal.nl die vroeger bij het begin van elke film onvermijdelijk begon te spelen en tot mijn ergernis niet viel door te spoelen. ‘Piraterij is een misdrijf,’ besloot de voice-over na een epileptische 44 seconden van auto’s en televisies stelen. 'Waarom zegt ge dit tegen mij? Ik heb de film toch al gekocht...'
'Downloaden is diefstal!' herhaalt hij.

 

Namaak zal dat dan ook wel zijn. Maar lijden de fabrikanten dan zo hard onder de gevolgen dat ze er een onpopulair museum aan willen wijden in één van de hoofdsteden van de mode? Zijn de producenten dan zo bang om inkomsten te verliezen? Misschien voor de bedrijven die waspoeder, Frosties of Tabasco ontwikkelen, als je al weet waar je die buiten het supermarktcircuit kan vinden. Maar is de toerist die een DKNY-tas uit een doek koopt in Tunesië aan 45 euro een potentiele klant van het authentieke model dat tien keer die prijs kost? Zo’n aankoop lijkt me eerder deel uitmaken van de reiservaring, net als het rijden op gebulte dieren. Het marktbezoek, het afpingelen en het gevoel dat je waar voor je geld gekregen hebt. 'Hij vroeg tachtig euro maar ons Rita heeft hem voor 55 gekregen,' wordt er thuis nonchalant bij de diavoorstelling gepronkt. Zijn het die mensen waarvoor ik hier gewaarschuwd word? Maken zij de mode-industrie kapot?

 

Of zijn de fabrikanten achter dit museum gewoon bezorgd? Willen zij de consument waarschuwen voor de gevolgen van ontploffende namaakgsm’s en andere desastreuze gevolgen van nepperij? Zij die zich de Dafalgans in de apotheek niet kunnen veroorloven aanmanen dieper in hun buidel te tasten en deze niet meer op de zwarte markt te zoeken? Zouden die Burberryslippers, die u natuurlijk niet in de officiële verkooppunten vindt, u dan niet behoeden van uit te glijden in de badkamer of vrezen zij dat wij binnenkort allemaal blind worden van de per toeval aangekochte zelfgestookte rum in Bacardiflessen?

 

Hoe meer ik erover nadenk, hoe onverschilliger ik word. Op de zijkant van mijn Wayfarer zonnebril staat ‘Rojo Bom’ in de font die Ray-Ban uitvond. Er bestaat geen twijfel over dat hij namaak is. Toch draag ik hem graag. En zijn het niet wij, mijn generatiegenoten en ik, die het model zijn gaan dragen, die bijgedragen hebben tot de verkoop van veel van de echte Ray-Ban’s? Als mensen het origineel willen, dan zullen ze daarvoor sparen en de bril met trots laten rondgaan zodat mensen het gewicht ervan kunnen voelen als bewijs van zijn authenticiteit. Maar als modegoeroe Paul Smith al schaamteloos het model van de Ray-Ban Clubmaster – om een even herkenbaarder voorbeeld te schetsen – imiteert, behoort dit model naar mijn mening tot het collectief erfgoed en moet niets mij weerhouden van een soortgelijk, goedkoper, model te dragen.
Maar die redenering blijkt hier niet aan de orde. Uit de foto’s leid ik af dat ze liever alle namaakzonnebrillen op een hoopje gooien om er vervolgens met een wals over te rijden onder het toeziend oog van een twintigtal liefhebbers van krakend plastiek. Hoe langer hoe liever meen ik te denken dat dit de bestaansreden is van le Musée de la Contrefaçon. Niet omdat 300.000 Europeanen jaarlijks hun baan verliezen, zoals een sip kijkend trio mij op een poster probeert duidelijk te maken, maar omdat de fabrikanten die geld pompen in dit spektakel liever gewoon niet willen dat sommigen erbij horen. Dat een deel van de mensen maar beter geen reistas koopt van Louis Vuitton opdat het merk exclusief blijft. Het beeld van tennissende jeugd dat Lacoste wil uitsturen mag zeker niet stroken met de realiteit zoals wij die kennen.

 

© Frederik Willem Daem
Illustratie © Frederik Willem Daem

 

En dat is de reden van mijn plotse afkeer jegens het museum van de namaak. De reden waarom ik richting de uitgang van deze ontgoocheling wil wandelen. Want ik ben diegene die twee valse polo’s bezit van Lacoste, maar toch zou ik door uiterlijke kenmerken, waar ik verder geen aandeel in heb, eerder bij de linker afbeelding horen dan bij de rechter. Net zoals het merk Lonsdale zich ooit wilde ontdoen van zijn neonazistische aanhangers – skinheads eigenden het merk zich toe omdat met opengeritste jas enkel de letters NSDA op hun trui zichtbaar waren en hier de link gelegd kon worden met de arbeiderspartij van Hitler – wil Lacoste de associatie met die jongens uit de voorsteden, waar de Parijzenaar zoals wij hem denken te kennen weinig tot niet komt, de wereld uit helpen.

 

Wat zouden Mürsel en Samir nu aan het doen zijn? Twee van de zoveel jongens uit de probleemwijken van Brussel die met mij de schoolbanken deelden in de hoop dat zij het niveau in het derde jaar Wiskunde-Wetenschappen aankonden. De jongens die het wél belangrijk vonden een echte Lacoste polo te bezitten. Dat zag ik uitgebreid op de dag na het Suikerfeest, de dag waarop mijn klasgenoten na een maand vasten betaald werden voor bewezen diensten. De ontgoocheling was groot die ochtend toen bleek dat J-P en Mürsel hetzelfde paar Air Max 90’s hadden gekocht. In de speeltijd bespraken ze elkaars heuptasjes en voelden ze aan de peau de pêche van hun nog ongewassen Adidastraining.
Ik beslis toch de derde zaal aan te doen. Al is het maar omdat ik wil weten wat er achter die quote van Jean-Jacques Rousseau schuilgaat. << Le faux est susceptible d’une infinité de combinaisons, mais la vérité n’a qu’une manière d’être. >>
Vermoedelijk voor interpretatie vatbaar. De kamer is ingericht als een oude bibliotheek. Misschien is het dat ook ooit geweest. Toen hier nog Fransen woonden, rookten ze hier hun sigaren en dronken ze cognac. Overal hangt of staat kunst. Om financiële redenen ditmaal niet in het bijzijn van zijn originelen. Ik weet niet hoe de originele Les Poissons Rouges van Matisse er uitziet maar dit hadden die eerder vermelde verstandelijk gehandicapten beter gedaan. De rest van de beeldhouwwerken en schilderijen leken alsof ze gekocht konden worden in een museumshop. Ze doen mij lachen. De rijken met hun bekommernissen. Hebben ze te veel tijd? Te veel geld? Te weinig gevoel voor humor? Ik ben niet arm, maar ik lach tranen als ik die Nike schoenen met Gucciprint of de ronde basketbalzak van Louis Vuitton zie. Ze hebben toch wat ze willen. Wij willen wat zij maken. Willen erbij horen. Weten soms niet meer wat we eerst moeten kopen. Staan in de rij voor hun nieuwe collecties in onze winkelstraten. Matisse en consoorten mogen blij zijn. Blij dat ze zo groot geworden zijn, zo alomtegenwoordig dat ze moeten nagemaakt worden. Dat is meer dan zoveel andere kunstenaars kunnen zeggen. Veel meer dan ik kan zeggen.

 

Bij het buitengaan beslis ik een nieuw citaat aan te reiken in het gastenboek. Naast de ‘Excelente!’ die Maria uit Venezuela neerpende en de ‘Very interesting!’ van Daniele, die vervolgens een lachende kat tekende, citeer ik de Amerikaanse journalist Sydney J. Harris: 'Mensen maken namaakgeld, maar geld maakt mensen namaak'.

 

 

Meer weten over het residentieproject van deBuren? Klik hier.
Benieuwd wat de medereizigers van Ayla schreven in Parijs? Klik hier.

 

Deze tekst ontstond op basis van een residentieproject van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de Stichting Biermans-Lapôtre.

 

Foto Frederik Willem Daem © Marianne Hommersom

Vertel het verder: