Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.

Muziek in het museum

'Muziek heeft de vervelende eigenschap dat je het niet op een sokkel kunt zetten – een van de redenen dat er zo weinig muziekmusea zijn.'
Door Floris Solleveld op 1 apr 2014
Tekst
Schrijfresidentie Parijs
© Marianne Hommersom

Floris Solleveld bezocht de Cité de la Musique en kwam tot de conclusie dat muziek moeilijk in de huidige musea van hedendaagse kunsten past. Floris resideerde in de zomer van 2013 op uitnodiging van deBuren twee weken in het Huis Biermans-Lapôtre.

Muziek op een sokkel

 

Ik gebruik nooit audiotours. Ik wil gewoon tekst. Audiotours gaan te langzaam, ze kunnen minder goed complexe informatie overbrengen en ze dringen je vaak ook nog een bepaald parcours op. Het enige voordeel is dat je tegelijk de toelichting kunt horen en het object bekijken, maar verder is het mij een raadsel waarom die dingen ooit zo’n opmars hebben gemaakt in het museumwezen. Tenzij je in een muziekmuseum bent natuurlijk. Dan is het plotseling een heel ander verhaal.

 

Nu zijn er niet zoveel muziekmusea. In Nederland kom je niet verder dan het Pianola Museum en Museum Speelklok. In Brussel staat het MIM, een museum dat gezegend is met een naam die in verschillende talen een afkorting voor muziekinstrumentenmuseum is. Die musea vallen allemaal onder de noemer ‘sympathiek’. Het Pianola Museum is een klein liefdeswerk aan de Jordaan dat alleen op zondagmiddag open is, maar een bont programma aan concerten brengt, van pianolajazz tot onspeelbare avant-gardepartituren toe. Museum Speelklok is een oude kerk in Utrecht, tot de nok gevuld met muziekautomaten van alle tijden. Het MIM bezet vier verdiepingen van een artnouveaupaleis op de Kunstberg met een labyrint aan historische instrumenten. Fijne plekken, maar het zijn geen Rijksmusea van de Muziek, zoals die er wel zijn van volkenkunde, oudheden, biologie, wetenschap en techniek, geneeskunde en luchtvaart.

 

In Frankrijk is dat anders. In het 19e arrondissement van Parijs, tegen de rondweg aan, bevindt zich de Cité de la Musique. Die maakt deel uit van een complex op het Parc de la Vilette, samen met het nationaal conservatorium, een aantal zalen en theaters, en de nieuwe Philharmonique in aanbouw. De Cité zelf is vijf verdiepingen hoog, heeft een concertzaal en biedt onderdak aan het Ensemble Intercontemporain, het belangrijkste Franse ensemble voor hedendaagse muziek. En er is zelfs een museumshop – eigenlijk muziekwinkel/boekhandel. Het is, kortom, een typisch Frans cultureel prestigeproject.

 

Dat is geen garantie voor succes. Muziek heeft de vervelende eigenschap dat je het niet op een sokkel kunt zetten – een van de redenen dat er zo weinig muziekmusea zijn. Wat betreft collectie verschilt de Cité de la Musique niet veel van het MIM: oude instrumenten. De Cité heeft wel nog een bovenverdieping 20e eeuw en een zijzaal etno-muziek. Maar vooral de presentatie verschilt immens.

 

En dat heeft bijna alles te maken met de audiotour. Dat de régale een 17e-eeuwse blaasbalgpiano is, neem ik voor kennisgeving aan, maar dat het ding klinkt als de opa van een psychedelische synthesizer uit de jaren 1970, zal ik niet snel vergeten. Dat op de verdieping voor de 18e eeuw een altist laat horen wat ‘col legno’ nu eigenlijk inhoudt (met de stok op de snaren slaan) of wat een Bartók-pizzicato is (de snaar tegen het hout laten knallen) is ook een stuk educatiever dan een toelichtende tekst. Dat tegen het einde van het parcours het hele gebouw galmt van een stel artrockers die een soundcheck doen, is eerder prikkelend dan storend. Het is natuurlijk wel Frankrijk, dus de muziekgeschiedenis van de 20e eeuw is vooral de avant-garde volgens Boulez, de jazz komt er bekaaid van af en de popmuziek heeft slechts een tussenvloertje. Maar wat de Cité wel brengt, is niet alleen een museumopstelling, het is ook een nieuwe muzikale ervaring.

 

 

Muziek als installatie en projectie

Raumlichkunst © Center for Visual Music

Een paar dagen later ben ik in het Palais de Tokyo en zie daar de reconstructie van Oskar Fischingers Raumlichtkunst, een driedelige video-installatie waarvan je nauwelijks kunt voorstellen dat hij uit 1926 stamt. Ik had de installatie een jaar eerder gezien in Tate Modern, en toen kwam ik daar pas naderhand achter. De beeldtaal is een combinatie van geometrische abstractie, abstract expressionisme en jaren-zestig-psychedelica en de presentatie met drie simultane schermen is zo eigentijds als maar kan. Welke muziek Fischinger erbij gedacht had is onbekend, dus hebben de conservatoren (het werk is pas in 2012 gereconstrueerd door het Center for Visual Music in Los Angeles) het gepaard aan ‘Ionisation’ van Edgard Varèse en aan ‘Double Music’ van John Cage en Lou Harrison, werk dat eigenlijk uit de jaren 50 en 60 stamt.

 

De reconstructie van Raumlichtkunst doet iets wat de Cité niet doet: actualiseren. De Cité blijft toch een museum voor muziekgeschiedenis; de installatie van Fischinger geeft ook bij weerzien the shock of the new. Elders in de tentoonstelling Nouvelles Vagues, middenin het labyrint van trappen, zalen en gestripte muren van Palais de Tokyo, staat ook een grote grillig gevormde houten hut vol automatisch aangedreven instrumenten die samen een popsong spelen. Het ding heet Concert Hall en is het product van een collectief van geluidskunstenaars, die elk hun eigen instrumentatie, soundscape of caleidoscopische projectie bijdragen. Het is de museale jukeboxversie van Stifters Dinge, Heiner Goebbels’ concert zonder muzikanten.

 

Raumlichtkunst en Concert Hall zijn symptomatisch voor een ontwikkeling in de hedendaagse muziekpraktijk, die zich uitstrekt van projecties en installaties tot klanklandschappen en sound art. Muziek verplaatst zich van de concertzaal naar buiten, deels naar projectruimtes en lege panden, deels naar internet, maar in toenemende mate ook naar de museumzaal. William Kentridge maakte voor dOCUMENTA (13) The Refusal of Time (2012), een installatie met vijf video’s, infernale blaasbalg, blazers en percussie, die ondertussen al doorreisde naar MAXXI in Rome en het Van Abbemuseum in Eindhoven. Je bevindt je als toeschouwer in een draaikolk van overlappende beelden, overtekende found footage en een schaduwprocessie, voortgestuwd door een duistere fanfare. Het Stedelijk Museum in Amsterdam presenteerde de immense video-installatie Nummer Veertien: Home (2012), waarin Guido van Werve als triatleet Chopin en Alexander de Grote achterna jaagt, begeleid door een hedendaags koor vanuit een Hollandse buitenwijk. De muziek speelt in deze werken een cruciale, maar niet een centrale rol: het gaat om een ‘beleving’, een ‘gebeurtenis’, nooit om een concert.

De ontwikkeling vindt ook in omgekeerde richting plaats: het museum sluipt binnen in de concertzaal. Het kwintet Hexnut maakte in 2011 met Wrench een cyclus van stukken gebaseerd op de panoramische foto’s van Edward Burtynsky. Bij foto’s van olieraffinaderijen werd een speciaal vijfpersoons blaasinstrument uit PVC-pijpen gebouwd; in een ander stuk schoot de videoprojectie over de details van hoekige steengroeven, die oplichtten op de aanslag van de piano. De vervlechting van muziek en beeld werd een audiovisueel totaaltheater dat je de verwoestte landschappen in zoog. Christian Marclay, die in 2011 de gouden leeuw op de Biënnale van Venetië won met de videocollage The Clock, is ook turntablist en vinyl artist en maakte arrangementen waarbij zijn video’s als ‘visuele partituren’ moeten worden geïnterpreteerd. En het Vlaamse collectief BL!NDMAN maakt totaalconcerten waarin scenografie een belangrijke rol speelt, o.a. in de vorm van een gigantische metalen kubus of een stellage waar je omheen kunt lopen. Daarmee doet BL!NDMAN hetzelfde als wat de verplaatsing van muziek naar de museumzaal bewerkstelligt: het concertformat doorbreken.

 

Sound art neemt in deze ontwikkelingen een bijzondere rol in. Ontstaan binnen de conceptuele kunst in de jaren 1960 en 1970, stond het altijd al buiten de concertpraktijk en vond het hoofdzakelijk plaats in galeries en projectruimtes. Kenmerkend voor geluidskunst is dat het geluid niet behandelt als muziek, maar als rauw materiaal. Als deel van de conceptuele kunst is het in de afgelopen decennia in toenemende mate gemusealiseerd: Bill Fontana kon Harmonic Bridge installeren in Tate Modern, Forty-Part Motet van Jane Cardiff reist sinds 2005 langs musea wereldwijd, en het MoMA opende in augustus de tentoonstelling Soundings: A contemporary score, met de uitdrukkelijke bedoeling de toeschouwer met meer zintuigen bij het museum te betrekken. De verhouding van sound art en muziek in het museum is complex. Deels creëert geluidskunst een opening voor muziek om vermomd als geluid het museum binnen te komen, deels kan het componisten en muzikanten inspireren om voorbij de muziek te denken, deels blijft sound art zelf ook een Fremdkörper in het museum.

Concert hall © Aurélien Mole

Het probleem is dat muziek niet meer dan een incidentele en vaak marginale plek in musea voor hedendaagse kunst kan krijgen, zolang ‘hedendaagse kunst’ wordt opgevat als ‘hedendaagse beeldende kunst’. Die Fine Art bias heeft er toe bijgedragen dat geluidskunst en mediakunst een subcultuurtje binnen de kunstwereld zijn geworden, met eigen festivals (Ars Electronica, Sonic Acts, Today’s Art), in galeries en projectruimtes, en in een zéér beperkt aantal eigen instituten (ZKM in Karlsruhe, Eyebeam in New York, wijlen het NIMk/Montevideo in Amsterdam, en opnieuw Ars Electronica). Sommige musea hebben een eigen concertzaal, maar er zijn géén musea voor moderne of hedendaagse kunst die daadwerkelijk uit het beeldende-kunst-wereldje weten te stappen: geluid wordt er niet zozeer toegelaten als wel geannexeerd. De sluiting van de New Art Space Amsterdam, een van de weinige grotere tentoonstellingsruimten waar beeldende kunst, mediakunst, avant-gardemuziek en film daadwerkelijk naast elkaar bestonden, is dan ook een ramp.

 

Een nieuw soort museum is nodig: een museum voor de hedendaagse kunsten, meervoud. Nu geluid, performance en ‘time-based media’ een legitiem deel zijn geworden van museale kunst, is er feitelijk geen reden meer om vast te houden aan de status aparte van beeldende kunst. Het volstaat namelijk niet om zo nu en dan een muzikale installatie op te nemen. Een museum voor hedendaagse kunsten is geen reservaat voor multimediale utopische uitvindingen, maar een gemeenschappelijke ruimte waarin onverwachte en fantastische dingen kunnen staan, gebeuren, klinken en bewegen. Interdisciplinariteit is geen verplichting. De winst zit in verplaatsing en kruisbestuiving. Een museum voor hedendaagse kunsten zou filmpjes moeten projecteren op de sculpturen van Richard Serra, Morton Feldman opvoeren tussen de Rothko’s, de dansfilms van Anne Teresa de Keersmaeker vertonen, en inderdaad ook minstens een paar geluidskunstwerken en muzikale installaties moeten hebben. Het klinkt als een musée imaginaire, maar de gebouwen staan er al, en ten dele doen musea dit al. Hoe die gemeenschappelijke ruimtes daadwerkelijk moeten worden ingericht is aan intelligente museumdirecteuren en tentoonstellingsbouwers, maar als eerste stap volstaat een simpele suffix –en of –s achter ‘Kunst’ of ‘Art’.

 

 

Foto Floris Solleveld © Marianne Hommersom

 

Dit artikel ontstond naar aanleiding van een residentieproject van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de Stichting Biermans-Lapôtre. Het verscheen eerder in Rekto:Verso nr. 59 en op hard//hoofd. Een verkorte versie was te lezen op muziekvan.nu.

 

Meer weten over het residentieproject van deBuren? Klik hier.
Benieuwd wat de medereizigers van Floris schreven in Parijs? Klik hier.

Vertel het verder: