Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.

Musée

'In plaats van genieten van het mysterie irriteren trucs van goochelaars me doorgaans: ik kan niet vergeten dat het gewoon om een handigheidje gaat.'
Door Jan Postma op 1 apr 2014
Tekst
Literatuur & taal
Schrijfresidentie Parijs
© Marianne Hommersom

Jan Postma resideerde in de zomer van 2013 op uitnodiging van deBuren twee weken in het Huis Biermans-Lapôtre. Hij bezocht het Musée de la Magie, oftewel het magiemuseum. Dat blijkt minder spectaculair te zijn dan men misschien zou verwachten. 'Gedwee laat ik me in de richting van het spektakel duwen. Ik was net zo lekker bezig met het duiden van de lichtval op de posters van de mij onbekende magiërs uit het begin van de twintigste eeuw.'

Wat zijn de randvoorwaarden waaraan moet worden voldaan wil men van een museum kunnen spreken? Google definieert het begrip als volgt: ‘A building in which objects of historical, scientific or cultural interest are stored and exhibited.' Dat lijkt een behoorlijk solide definitie, het is ongeveer wat je je voorstelt bij het woord museum. Zeg het hardop, ‘museum', en je ziet de gebouwen nokvol objecten van historisch, wetenschappelijk, artistiek en cultureel belang aan je geestesoog voorbij trekken. Het Rijks, het Stedelijk, het MoMA, Tate Modern, afgezien van het eerste – dat ik nooit bezocht – roepen die woorden fijne herinneringen op. Maar ik ben in Parijs, dus: d'Orsay, Palais de Tokyo en – het zal niet als een verrassing komen – het Louvre, ze hijsen zichzelf moeiteloos op uit mijn geheugen. Ik moet mezelf wel direct corrigeren, het Palais de Tokyo heb ik zelfs van buiten nog nooit gezien. Maar ik weet dat ik word geacht dat een fijn museum te vinden. Moderne kunst voor de moderne jongen.

Vandaag niets van dat alles. Ik ben door the powers that be op vriendelijke doch dringende toon verzocht een bezoek te brengen aan het Musée de la Magie en verslag uit te brengen van mijn bevindingen. Magie, ik heb er weinig mee. In plaats van genieten van het mysterie irriteren trucs van goochelaars me doorgaans: ik kan niet vergeten dat het gewoon om een handigheidje gaat. Mijn ergernis groeit naarmate de goochelaar omslachtiger te werk gaat, zijn trucje aankleedt met allerlei quasimysterieuze dikdoenerij. Ik wil aan het einde weten wat het geheim was, maar geen boek open te hoeven slaan of een man met een cape en een vlinderdas aan zijn enkels over een brugleuning te laten bungelen om hem een verklaring waar ik eigenlijk niet echt om geef te ontfutselen. En toch: ik koester torenhoge verwachtingen van het Musée de la Magie. Hoe rasser de schreden waarmee het uur van mijn bezoek nadert, en het uur nadert met schijnbaar steeds rassere schreden, hoe indrukwekkender het museum in mijn verbeelding wordt.

Het Musée de la Magie is gevestigd in de Rue Saint-Paul. Ik wilde het clichématige ‘in de schaduw van de Basilique de Saint-Paul' al schaamteloos uit mijn pen laten vloeien (vooruit, toch een cliché), maar het is twee uur ‘s middags en er is geen streepje schaduw te bekennen. Het is gewoon snikheet dans la rue en ik kan dat hele musée niet eens vinden. Het is te warm voor al te diepe wanhoop en de gedachte aan museumairco houdt me op de been. Wanneer ik de straat voor de derde keer doorloop, zie ik boven de ingang van een kelder de woorden ‘Academie de Magie' staan. Ik zou zweren dat op diezelfde plek zojuist nog een cafeetje met vele soorten koud bier zat. Is een kelder een gebouw? Volgens mij niet. Kan het Musée de la Magie dan wel een museum zijn? Zonder al te lang bij dit soort vragen stil te staan, daal ik af, de catacomben in.
Onderaan de trap blijkt dat het Magiemuseum de kelder deelt met het Musée des Automats. Bij de kassa bedank ik vriendelijk voor een dubbelticket en sla ik rechtsaf omdat ik in die richting een 3D-schilderij van Robert Houdin zie hangen. Het duurt niet lang voordat ik bedenk dat dat Houdini moet zijn. Het duurt iets langer voordat ik besef dat het toch niet om Houdini gaat. Dat is spijtig, want Houdini is iemand wiens bestaan geen ontembare woede in mij doet ontwaken. Jean Eugène Robert-Houdin blijkt een Franse magiër uit de negentiende eeuw, hij geldt als de geestelijke vader van deze onschuldige vorm van oplichterij.

Van Houdini weet ik ook een en ander af. De boeienkoning was ooit bevriend met Sherlock Holmes-schrijver Arthur Conan Doyle. De bedenker van de grootste literaire rationalist en deductie-specialist geloofde de laatste jaren van zijn leven vol overgave in het bestaan van elfjes en andere spirituele nonsens. Conan Doyle weigerde naar verluidt zelfs te geloven dat Houdini geen magische krachten bezat. Houdini ergerde zich groen en geel aan de onzin die zijn vriend uitkraamde en de twee kregen ruzie. Nog iets dat ik weet: Houdini kon een naald oppakken met zijn wimpers. Althans, dat hoorde ik Stephen Fry ooit beweren. Ik geloofde hem meteen.

Naast het 3D-schilderij van Robert-Houdin hangen enkele ingelijste posters van mij onbekende magiërs uit het begin van de twintigste eeuw. Deze illustraties worden stuk voor stuk gekenmerkt door een opvallende lichtval en scherpe contrasten. Het licht valt van beneden of boven, harde schaduwen in het gezicht zijn het onvermijdelijke resultaat. Schaduwen zijn verhullend en dus mysterieus. Het ligt allemaal behoorlijk voor de hand. Terwijl ik een beetje langs de posters slenter, komt er een man in een rood pak op me af. Als ik zeg ‘rood pak' bedoel ik ook precies dat, een rood pak in drie delen. Plus een rode vlinderdas.

Vous avez vu le Spectacle?', vraagt hij.

Non', antwoord ik naar eer en geweten.

Zijn dorst naar kennis is niet gelest.

Have you seen the Show?'

No.'

It starts now. Afterwards, the magician will give a speech.'

Ik knik en neem de man goed in me op. Hij laat zich voorstellen als een kruising tussen Ronald Plasterk en de dwerg uit Twin Peaks die achterstevoren praat. Op dat beeld hoef je alleen nog twee komisch borstelige wenkbrauwen te plakken en je hebt de man in het rode pak met de rode vlinderdas.

Gedwee laat ik me in de richting van het spektakel duwen. Ik was net zo lekker bezig met het duiden van de lichtval op de posters van de mij onbekende magiërs uit het begin van de twintigste eeuw.

Het Spektakel vindt plaats in een hoek van de kelder. Achter een groot kamerscherm zijn een paar kleine tribunes (drie rijen, geen stoelen) gebouwd. Als ik zit, merk ik dat ik mijn nek licht moet buigen om om een pilaar heen het podium te kunnen zien. Het belooft allemaal weinig goeds. Wanneer ik om me heen kijk, zie ik dat ik de enige persoon in ons gezelschap ben (ik vorm inmiddels met ongeveer vijfentwintig anderen een heus gezelschap) die noch een kind noch een ouder bij zich heeft. Ik ben de enige free agent die op het punt staat het Spektakel te aanschouwen.

De man in het rode pak staat ineens op het podium, dat lachwekkend klein is. Hij brabbelt wat in het Frans waarna blijkt dat hij niet de magiër is waarop ik en de vijfentwintig ouders en kinderen zitten te wachten. Dat is niemand minder dan Pierre Switon. Het duurt even voordat ik besef dat het onmogelijke onmogelijk onwaar kan zijn: Pierre is de vijftien jaar oudere tweelingbroer van de Nederlandse acteur Ruben van der Meer. Switon nodigt ons, of vooral de kinderen in ons gezelschap, uit het zaallicht te doven door middel van een gezamenlijke stemverheffing. Terwijl de kinderen uit volle borst krijsen, denk ik: je zult van betere huize moeten komen om mijn interesse te wekken. Dit is te doorzichtig. Helaas, Pierre besluit zijn act te vervolgen met enkele kaarttrucs. Terwijl hij een verhaal houdt over de zoveelste geweldige kaarttruc, dwalen mijn gedachten af naar niks. Ik schrik op uit deze peilloze diepte wanneer hij zegt ‘C'est pas grave'. Ik ben dankbaar voor zijn vergevingsgezindheid en besluit weer even op te letten. Pierre roept een kind naar voren: Elian (3), een klein donker jongetje met kroeshaar en een tong die permanent uit zijn mond hangt. Het is werkelijk geen gezicht. Elian mag de kaarten die op de grond zijn gevallen opruimen. Als hij dat gedaan heeft mag hij weer gaan zitten en is het de beurt aan Raffaël (11). Raffaël mag enkele ringen vasthouden. Om een lang verhaal kort te maken gaan ze wel in en uit elkaar wanneer Pierre ze vasthoudt, maar niet wanneer Raffaël zijn handelingen minutieus nadoet: quelle surprise. ‘Tu twist', zegt Pierre. ‘Mais pas comme Brigit Bardot en 1969', vervolgt hij met een knipoog die de ouders in het hoekje van de kelder in lachen doet uitbarsten. Hoewel ik de aantrekkingskracht op ouders en kinderen gelijk kan begrijpen, vind ik dat hele goochelen met de minuut minder interessant worden. Het spektakel loopt op z'n einde, al zat de vaart er vanaf het prilste begin nooit echt in. Pierre eindigt zijn demonstratie met een kleine uiteenzetting, ik doe geen moeite zijn verhaal te volgen, maar ben opgelucht dat de speech korter duurt dan het spektakel.

We klappen, staan op en worden onder lichte dwang door een deur achter het podium geleid. Daar blijkt een andere werknemer van de museumkelder ons op te wachten. Dit exemplaar lijkt weggelopen uit The Sopranos. Als hij ons allen verzoekt een kring te vormen, begrijp ik dat de door de man in het rode pak (met de rode vlinderdas) aangekondigde speech nu nog moet beginnen. De maffioso spreekt een onverstaanbaar kelderdialect. Wanneer hij praat trillen zijn wangen, net als twee van zijn drie onderkinnen die zich aan de greep van zijn gele stropdas hebben weten te ontworstelen als kleine puddinkje aan zijn gezicht hangen. Ik besluit niet langer te luisteren en kijk wat naar de vitrines die staan opgesteld in de kelder. Er staat een veelheid aan goochelmateriaal uitgestald, al ontstijgt het merendeel het balletje-balletjeniveau niet. Opvallend is de hoeveelheid tollen, die op de een of andere manier vooral lijken op seksattributen uit de oudheid. Ik maak een foto van een van de bordjes met een uitleg over de herkomst van een van de seksspeeltjes, in de hoop bij thuiskomst het Frans te kunnen ontcijferen. De maffioso onderbreekt zijn verhaal om mij met een corrigerend vingertje te wijzen op het fotografieverbod dat in de hele kelder van kracht is: ‘Pas de photo.' Ik mompel ‘pardon' en besluit geen verdere pogingen te doen het museum te doorgronden. Het museum? Niet alleen is een kelder geen gebouw, het is ook nog maar de vraag of de hier tentoongestelde objecten ‘interessant' genoemd kunnen worden. Niet iedere verzameling spullen verdient het een ‘collectie' te heten.
Terwijl de maffioso zijn speech vervolgt, dwaal ik een beetje door de kelder. De Houdin-obsessie kent geen grenzen, overal staan bustes van de beste man. De geschiedenis van de meeste objecten is op de een of andere manier tot de boeienkoning te herleiden. Mijn geheugen laat me waarschijnlijk enigszins in de steek, maar ik herinner me een bordje waarop melding werd gemaakt van de perfectionering van een bepaalde truc door iemand die vaak optrad in een theater dat eigendom was van de man van een nicht van Houdin. Of zoiets.

In een zijkamertje staan enkele lachspiegels. Deze lijken zelfs de meest onnozele kinderen niet te kunnen imponeren. In een donker hoekje, naast een lachspiegel die van bol naar hol beweegt – toegegeven, dat had ik nooit eerder gezien – staat op een klein tafeltje een opgezette uil. Althans, het is een apparaat waarover iemand de huid en het verendek van een bruine uil heeft getrokken. Het mechaniek zorgt ervoor dat de uil geluid produceert en zijn hoofd kan ronddraaien. Het heeft er alle schijn van dat men de techniek heeft ontwikkeld voordat de uil was afgeschoten, want het beest is onvoorstelbaar groot en nogal hoekig uitgevallen.

De maffioso heeft de kinderen inmiddels toestemming gegeven zich te verspreiden en binnen de kortst mogelijk tijd is de kelder vergeven van geschreeuw. Zou het zo voelen wanneer je als volwassen mens in een IKEA-ballenbad belandt? De optische instrumenten zijn bezet, andere apparaten zijn uitgerust met een bordje ‘Mettez une piece de €2 et tournez le bouton en maximum.' Op het moment dat ik me echt wat verloren begin te voelen, ruik ik een onbestemde geur. Eerst denk ik dat het misschien een origineel lichaamsdeel van Houdin is, in een vitrine die ik moet hebben gemist, maar dan zwelt de geur aan. Een van de kinderen heeft uit het niets wat merde in zijn broek getoverd. Voordat mijn bewondering voor deze truc een kans krijgt zich te ontwikkelen, trek ik een sprint naar de uitgang. Ik scheer langs de museumwinkel en zie in het voorbijgaan nog net de aanprijzingen voor magiecursussen van Georges Proust, een print-on-demand-boekje met trucs van Pierre Switon en Une vie de magie, de biografie van David Copperfield, op het omslag afgebeeld als een Calvin Klein-model. Zonder in te ademen haal ik de trap. Bovengekomen hap ik naar lucht. De zon voelt goed op mijn huid en ik ga op het terras van een klein café pal naast het museum zitten. Ik rommel even in mijn tas, op zoek naar een boek. Wanneer ik opkijk staat er, als uit het niets, een glas bier voor mijn neus.

 

 

 

 


 

Dit artikel ontstond op basis van een residentieproject van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de Stichting Biermans-Lapôtre.

 

Deze tekst werd gepubliceerd op hard//hoofd.

 

Meer weten over het residentieproject van deBuren? Klik hier.
Benieuwd wat de medereizigers van Jan schreven in Parijs? Klik hier.

© Marianne Hommersom

Jan Postma

Jan Postma (1985) studeerde politicologie in Amsterdam en journalistiek in Rotterdam. Hij fotografeert, schrijft, tumblrt, twittert, was hoofdredacteur van online tijdschrift Hard//hoofd en is nu redacteur nu voor De Groene Amsterdammer.

 

Jan schreef in Parijs naast deze museumtekst ook een essay waarin hij reflecteert hij over zijn wandelingen door de stad: Een klein wolkje van onzinnigheid: over beelden en herinneringen.

Vertel het verder: