Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.

Mooi lelijk

Honderd jaar geleden werd Simon Carmiggelt geboren. In zijn duizenden cursiefjes schreef hij over ontmoetingen met bijzondere mensen middenin het leven van alledag. Uit de net verschenen bundel 'Dwalen door Amsterdam' (De Arbeiderspers) presenteren wij u de column 'Mooi lelijk' en op 21 november organiseren we een Carmiggelt-avond met een inleiding door Wouter van Oorschot (vanwege de bundel 'Gedundrukt') en de vertoning van de film 'Vroeger kon je lachen' van Bert Haanstra. Wilt u 'Dwalen door Amsterdam' en 'Gedundrukt' winnen? Lees dan verder!
Door Simon Carmiggelt op 11 okt 2013
Tekst
Literatuur & taal

Honderd jaar geleden werd Simon Carmiggelt geboren. In zijn duizenden cursiefjes schreef hij over ontmoetingen met bijzondere mensen middenin het leven van alledag. Uit de net verschenen bundel Dwalen door Amsterdam (De Arbeiderspers) presenteren wij u de column 'Mooi lelijk' en op 21 november organiseren we een Carmiggelt-avond met een inleiding door Wouter van Oorschot (vanwege de bundel Gedundrukt) en de vertoning van de film Vroeger kon je lachen van Bert Haanstra. Wilt u Dwalen door Amsterdam en Gedundrukt winnen? Lees dan verder onder de column!

 

Mooi lelijk


Omdat dit dagblad – godlof – niet op zondag uitkomt heb ik
op zaterdag vrij van schrijven.
     Het is mijn zwerfdag.
     Want Amsterdam is een hele stad, die je planmatig moet
ontginnen. In wijken waar je eigenlijk niets te maken hebt,
kom je alleen als je jezelf ertoe dwingt. Dat doe ik op zater‑
dag. En als ik thuiskom ben ik altijd vol geestdrift en vol bier.
     Fotoboeken tonen ons het Kolkje en de grachten en de
Westertoren. Daar hebben ze gelijk in, want dat is allemaal
héél mooi. Maar Amsterdam is op vele, niet officieel gehei‑
ligde plaatsen van een aangrijpend soort mooie lelijkheid.
     Ik ben er mij van bewust dat dit een onduidelijke term is,
maar ik zal beproeven u uit te leggen wat ik bedoel. Als ik in
een nieuwe wijk een slecht modern gebouw zie staan (ik on‑
derscheid ook móóie moderne gebouwen – dit voor de lezer,
die mij op één hoop wil gooien met lieden die uit onvrede
met deze wereld wegschuilen achter trapgeveltjes), ik her‑
haal: als ik een slecht modern gebouw zie staan, denk ik:
     Jammer. Dat had die man niet moeten maken.
     Maar de kern van Amsterdam is een bewoond museum,
waarin men wat het bouwen betreft, vroeger maar zo’n beetje
uit de vrije hand heeft aangeknoeid. Daaruit zijn allegaartjes
voortgekomen, waaraan je op zo’n zwerfdag je ogen uitkijkt.
     Ik zal u een voorbeeld geven.
     Loop de Haarlemmerstraat helemaal uit. ’t Is trouwens
een leuke straat, een soort volksboulevard, zoals je er in Pa‑
rijs zoveel hebt. Op het Haarlemmerplein kun je rechtsaf,
onder de spoorlijn door, de Planciusstraat in.
     De bouwers van dat viaduct hebben zich geen esthetische
zorgen gemaakt.
     Het bestaat gewoon uit een paar recht op en nedere ijzeren
balken. Als je eronderdoor bent, zie je een tafereel dat ressor‑
teert onder het begrip mooi lelijk.
     In de hoogte – ranke ijzerconstructies, samenhangend met
de spoorwegen, die zich met een zekere technische schoon‑
heid aftekenen tegen de grauwe hemel. Daarachter, in de
verte, spitst een zwarte kerk zijn toren, een voornamelijk eng
bouwwerk, waarvan de lege versierderigheid enorm vloekt
met die zuiver functionele, technische bouwsels. Op de be‑
gane grond leunt tegen het viaduct een verpieterd stads‑
tuintje, waarvan een handelaar in grafstenen zijn openlucht‑
showroom heeft gemaakt. Door kippengaas valt te zien op
hoeveel manieren je zacht kunt rusten.
     Het geheel is een fascinerend decor, maar zó dwaas, dat
een ontwerper het als ‘te gezocht’ terug zou krijgen.
     Amsterdam wemelt van zulke bizarre taferelen.
     Aan het einde van de Czaar Peterstraat kom je bijvoor‑
beeld op een soort plein, waar zich achter hoge hekken de
rudimenten van een in aanleg reeds verkommerde speeltuin
bevinden.
     Er hoort een ouderwets, wel liefelijk houten huisje bij.
     Een paar overleden boompjes slaan hun klauwen machte‑
loos in de lucht.
     Vlak naast de speeltuin zie je – met in de verte grote mari‑
nebouwwerken als solide achtergrond – een molen staan, in
de hoogste mate plompverloren.
     Je krijgt de neiging op verplegerstoon te vragen:
     ‘Maar molen, wat doe je nou hier in vredesnaam?’
     Dan zegt hij vast:
     ‘Ik blijf, want ik was hier het eerst.’
     Want het is een beetje een eigenwijze molen, dat kun je
wel zien.
     Ik kan lang kijken naar zo’n door de geschiedenis gebaarde
misgeboorte. De meeuwen zweven er rusteloos boven.
     Zij schrijven in de lucht.
     Zij schrijven – sorry, meneer Gezelle – van Amsterdam.

3 maart 1962

 

 

WEDSTRIJD

In bovenstaande column dwaalt Simon Carmiggelt door zijn geliefde Amsterdam en legt hij uit wat hij verstaat onder de term 'mooi lelijk'. Kent u ook voorbeelden van mooi lelijke straten, gebouwen, monumenten of ornamenten? Geef uiterlijk voor 15 november om 12:00 via de reageerknop op deze pagina een voorbeeld van wat volgens u 'mooi lelijk' is, win de twee prachtige nieuwe Carmiggelt-bundels en kom op 21 november naar deBuren om ze in ontvangst te nemen. Veel dwaalplezier gewenst!

 

Vertel het verder: