Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Ter gelegenheid van de heropening van deBuren schreef de jonge Nederlandse schrijfster Judith van der Wel een goede raad op basis van haar ervaringen op reis met het Koninklijk Concertgebouworkest. Haar advies is opgenomen in de bundel Goede Raad die op 4 september gepresenteerd wordt en binnenkort via deze website gewonnen kan worden.
Goedbedoelde raad zit in een klein hoekje. Een bezorgde broer, een cynische collega en een overenthousiaste sportinstructeur staan te popelen om je advies te geven. Als je alle raadgevingen van één week zou opnemen, zouden die stemmen klinken als een orkest waarin iedereen door elkaar speelt.
De afgelopen maanden heb ik intensief opgetrokken met het Koninklijk Concertgebouworkest. Ik reis dit jaar namelijk met het orkest mee om, met steun van deBuren, een boek te schrijven over hun wereldtournee ter gelegenheid van hun 125-jarig jubileum. Ik voel mij bevoorrecht om een orkest te leren kennen dat zo ongelofelijk mooi speelt. Het Concertgebouworkest wordt zelfs tot de beste symfonieorkesten ter wereld gerekend. Maar kun je één goede raad vinden in zo'n begaafd orkest, of klinkt zelfs dat advies nog als een vals, veelkoppig monster?
Op het eerste gezicht ziet het er niet naar uit dat het Concertgebouworkest honderdtwintig eensgezinde orakelpriesters telt. De meeste orkestleden noemen zichzelf individualisten, ook al spelen zij in een groep. ‘In het orkest heeft iedereen een mening,' zegt een violiste. ‘Soms wordt me dat te veel en trek ik me terug.' De violiste is niet de enige. Op tournee sluiten veel orkestleden zich tijdelijk op in hun hotelkamer om afstand te nemen en wat te studeren of te rusten voordat het concert begint. Een baan als musicus vraagt ook om enig individualisme. Veel orkestleden brachten al op jonge leeftijd de discipline op om urenlang te studeren. Sommige orkestleden deden mee aan zenuwslopende concoursen, anderen emigreerden om in een goed orkest te kunnen spelen.
Dit individualisme is het best te horen in de kakofonie die aan ieder concert voorafgaat. Klanken gieren, knetteren en bonken over elkaar heen. Een hoornist fronst en herhaalt een moeilijke passage, terwijl verderop twee cellisten lachen, iets in hun partij schrijven en weer verder spelen. Dan gaat de concertmeester staan en brengt alle instrumenten samen op dezelfde toon. Het orkest wordt gestemd en daarmee ook getemd. Het orkest wordt één.
Een enkele keer is het lastig voor de musici in het Concertgebouworkest om hun verschillende stemmen samen te brengen tot één klank. Hoewel veruit de meeste collega's het goed met elkaar kunnen vinden, zijn er wel eens een paar karakters die botsen of die uiteenlopende muzikale opvattingen hebben. Toch moeten ook zij eensgezindheid vinden in hun spel. ‘Als je stug blijft vasthouden aan je eigen opvatting, speel je niet fijn' zegt een trombonist. ‘Dan ben je meer bezig met je ego dan met de muziek.' Als er dus twistpunten zijn, zetten de orkestleden zich daar zo goed mogelijk overheen tijdens concerten. De muziek moet tot haar recht komen en daaraan worden eventuele persoonlijke kwesties ondergeschikt gemaakt. Zo weten veel orkestleden zichzelf te overstijgen.
De topviolist Leonidas Kavakos, die tijdens de eerste tournee meereisde als solist, verwoordt wat de maatschappij hiervan kan leren: ‘In een goed orkest mengen alle persoonlijkheden, omdat ze zich inspannen voor hetzelfde doel. In de maatschappij gaat het daarentegen om macht, om wie het meeste wint en het voor het zeggen krijgt. In het Westen hebben wij alles wat we willen, misschien nog wel meer, maar de wereld staat op het punt om zichzelf te vernietigen. Dat komt door die kakofonie, door het gebrek aan een gezamenlijk verantwoordelijkheidsgevoel. Vrijheid is relatief. In een orkest kan een orkestlid niet spelen wat hij wil, hoe goed hij ook is. Mijn vrijheid stopt niet waar ik dat wil. Mijn vrijheid stopt waar jouw vrijheid begint. Als we meer op deze manier zouden denken, zouden we beginnen te functioneren als een orkest. Musici moeten naar elkaar luisteren en kijken, ze moeten samen ademen en samen spelen. Dat is precies wat de wereld van nu nodig heeft.'
Toch heeft ook de kakofonie waarmee een concert begint zijn charme. Daarin ligt immers de individualiteit van de orkestleden besloten. Wie zich te veel aanpast aan een groep gaat creatief een beetje dood. Veel orkestleden ontplooien daarom initiatieven buiten het orkest. Een altviolist vertelt: ‘Een strijkersgroep is net een peloton; je moet mee. Maar wij zijn nu juist musicus geworden, omdat wij ons als individu wilden uitdrukken in muziek. Daarom spelen de meeste orkestleden ook in kleine kamerorkesten of ensembles, waarin we onze eigen muzikaliteit kunnen laten horen. Dat houdt ook ons niveau op peil, want in het orkest kun je je makkelijker achter anderen verschuilen.'
Zo komen er twee raadgevingen uit het orkest: enerzijds, luister naar elkaar, probeer elkaar te naderen omwille van iets dat je ego overstijgt, of dat nu schoonheid is, het geluk van je familie of het welzijn van de aarde; anderzijds, koester je eigenheid. Weet wat voor jou van fundamentele waarde is en daag jezelf uit, ook als je daarvoor nieuwe manieren moet zoeken.
Judith van der Wel (1984) studeerde Psychologie en Religiestudies. Ze won de essaywedstrijd 'Beste Multatuli, ...' en schreef artikelen voor deBuren die verschenen in Ons Erfdeel en Trouw. Haar gedichten verschenen in Hollands Maandblad en Het Liegend Konijn. Momenteel schrijft ze, met steun van deBuren, een boek over de wereldtournee van het Koninklijk Concertgebouworkest.