Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Voormalig hoofdredacteur van hard//hoofd Rutger Lemm verwijst in het kader van de 'Faalweek' naar een avond die hij presenteerde tijdens Mind the Book. deBuren introduceerde op die mooie avond het veelzijdige online platform hard//hoofd dat mede door Lemm is opgericht. Lees de column die ook verscheen in NRC en nrc.next, en bekijk de video!
Een paar maanden geleden werd ik gevraagd om een literaire avond te presenteren. Een van de gasten was een transseksuele schrijver die in de jaren daarvoor als vrouw door het leven was gegaan. ’s Middags versprak ik me al. “Zo, jij gaat straks met twee interessante dames in gesprek, is het niet?”, zei ik tegen de interviewer. Hij keek me ernstig aan. “U bedoelt: een dame en een heer.” “Oeps ja, jezus, gênant, sorry, shit, ja”, zei ik en trok het gezicht dat de neanderthalers voor dit soort momenten hebben uitgevonden: het samentrekken van de mondspieren terwijl je je wenkbrauwen hoog optrekt. Dit geeft je schaamte een cartoonesk en dus vergeefbaar karakter.
Vlak voor de aankondiging besloot ik deze anekdote te vertellen, waarmee ik de spanning veilig zou laten wegvloeien door middel van een lach. “De volgende gast heeft een bijzondere transitie ondergaan, zoals u ongetwijfeld weet. Welnu, ik maakte vanmiddag al de fout door tegen haar, pardon, zijn interviewer te zeggen – kijk daar ga ik al, precies waar ik bang voor was, haha…” De zaal staarde me aan, in doodse stilte. Sommigen trokken het schaamtehoofd om me bij te staan, anderen staarden naar het plafond alsof ze hoopten dat een ruimteschip hen van dit schouwspel zou bevrijden. Ik maakte mijn verhaal af en zei: “Goed, maar genoeg daarover. Het gaat om het werk, niet om het geslacht van de schrijver.” Iedereen haalde opgelucht adem. „Welnu, zij gaat daarover in gesprek met…” Het publiek sidderde en leed hevige pijn. De hele tribune leek vijf meter van me weg te schuiven. Toen ik afging en iemand in mijn oor fluisterde: “Je zei het nog vier keer fout zonder dat je het doorhad”, wilde ik sterven.
Falen is goed, hoor ik overal. Het internet barst van de inspirerende faaluitspraken van mensen als Woody Allen, Michael Jordan en Samuel Beckett. Elk zelfhulp- of managementboek benadrukt het belang van falen. Faaltroost is ook hip: iedere persoon die ik bewonder, vertelt in interviews openhartig over de diepe dalen in zijn of haar leven. Ze zeggen allemaal: om succesvol te zijn moet je vooruitkomen, om vooruit te komen moet je leren en om te leren moet er iets mislukken.
Een mooi faalcitaat.
Ik snap deze logica. Telkens als ik een mooi faalcitaat lees, denk ik: ja, falen, belangrijk, gaan we doen. Ik hang een geprinte tekst (“If you’re not failing every once in a while, you’re not doing anything innovative” – Woody Allen) bij mijn bureau. De faaltheorie is echter eenvoudiger dan de faalpraktijk. In mijn leven mislukt genoeg. Maar hoe moet ik iets omarmen wat zoveel pijn doet? Faal ik wel op de goede manier? Hoe kan ik, kortom, het mislukken laten lukken?
Mijn therapeut vroeg: “Wat voor verwachting had je bij deze… presentatie?” Ik gluurde over zijn schouder naar zijn boekenkast, wat ik altijd doe als hij een onverwachtse vraag stelt. Mijn blik viel op Stress and the human psyche – why feeling anxious hurts our brain. ‘Deze gedachte is slecht voor mijn brein,’ schoot er door me heen. “Als ik eerlijk ben – en daar zit ik hier voor – hoopte ik dat ik de ster van de avond zou zijn. Maar het gekke is dat ik me niet zo goed had voorbereid.” Mijn therapeut haalde zijn hand onder zijn kin vandaan en zei: “Je hebt te hoge verwachtingen van jezelf. Om in die utopie te kunnen bestaan, moet je een onrealistisch positief zelfbeeld creëren, jezelf een soort superman maken – iemand die geen voorbereiding nodig heeft. Je faalt dan onvermijdelijk, valt keihard en krijgt weer een te negatief zelfbeeld. Je moet de dingen gaan zien zoals ze zijn. Een avond presenteren is moeilijk, bereid je dus goed voor. Als het misgaat: accepteer het en leer ervan.” Ik knikte. Was dit dan De Doorbraak? Was ik eindelijk klaar? Hij las zoals altijd mijn gedachten en zei streng: “Uiteindelijk heeft dit allemaal te maken met de kritische houding van je vader, en het verlangen naar de perfecte liefde van je moeder. Daar zullen we de komende tijd aan werken.”
Verward verliet ik zijn kantoor. Ik ben dus een faalangstige perfectionist. Deze combinatie levert een gekmakende patstelling op: omdat ik doodsbang ben om te falen, probeer ik mijn prestaties zorgvuldig te beheersen in een geruststellende fantasie, waardoor ik faal. Dat maakt me vervolgens onzeker en verdrietig, tot ik weer een fantasie heb opgebouwd, die ik weer niet kan waarmaken, enzovoorts. Zo faal ik vaak genoeg, maar leer ik er nooit iets van.
Dit patroon voltrekt zich niet alleen in mijn werk, maar in mijn hele leven, realiseerde ik me. Ik heb lang geen relatie gehad, omdat ik liever in mijn verliefde illusies leefde. Als ik afgewezen werd door een onbereikbare dame, dacht ik: op een dag zal ze inzien dat ik de ware ben. Bij meisjes die mij wel leuk vonden, vond ik snel de imperfecties: “Ze fietst te langzaam en ze heeft hele rare donshaartjes op haar achillespezen.” Toen ik onlangs aan een vriend vertelde dat ik vaak verlangend aan onze gezamenlijke vakantie terugdacht, zei hij: “Gast, het was zomer, we waren in Italië, we hadden geen verplichtingen en het was elke dag feest. Ja, het was fantastisch. Maar dat is toch geen eerlijke maatstaf voor de rest van je leven?” Ik zat gevangen in mijn fantasie over hoe alles op een dag zou kloppen, of hoe perfect mijn leven vroeger was, omdat ik de dagelijkse realiteit niet onder ogen durfde te zien. Ik was er altijd trots op geweest dat ik een romanticus was, een dromer. Intussen trok het leven aan me voorbij.
Dat is ook het probleem met de faalcanon. Talloze boeken en citaten vertellen ons dat misstappen goed zijn, maar ze zien dit nog altijd als een stap op weg naar succes. Geen van de faalprofeten bezingt het lot van Barry, de dikke, eenzame werkeloze – terwijl hij toch glorieus aan het mislukken is. De goeroes en beroemdheden willen dat je doorzet, maar stellen daarbij weer die lamleggende utopie in het vooruitzicht. Ze pakken faalangst aan met perfectionisme, en helpen je hopen dat je na je slippertjes alsnog in een succesmachine verandert. Ooit, op een zonnige dag. Kijk alleen maar naar de titels van dit soort boeken: The power of failure: 27 ways of turning life’s setbacks into success (2002), Adapt: why success always starts with failure (2012), De kunst van het falen: hoe je door effectief te leren succesvol kunt presteren (2013).
Het is geen toeval dat dit narratief is ontstaan in de Verenigde Staten, de bakermat van het kapitalisme. Dat economische systeem is gericht op de beloning van efficiëntie en succes; Amerikanen delen de mensheid graag op in ‘winners’ en ‘losers’. Deze uitersten hebben elkaar nodig: een succesverhaal zonder obstakels is saai, en de welvaart moet ergens mee contrasteren. Het succes moet bovendien voor iedereen bereikbaar zijn. The American Dream draait om de legende van de krantenjongen die miljonair werd. Tijdens de afgelopen presidentsverkiezingen probeerden zowel de miljardair Mitt Romney als de miljonair Barack Obama aan het volk te bewijzen hoe arm ze ooit waren. Maar in dit soort verhalen is het falen een onderdeel van de perfecte prestatie, en daardoor geen echt falen.
Op dezelfde manier heb ik mijn twijfels over de troost van faalbekentenissen. In de VS is er na het succes van Toby Youngs How To Lose Friends and Alienate People (2001) een ware faalliteratuur ontstaan: schrijvers die schrijven over hun mislukte schrijverschap. Stand-up comedians laten hun publiek lachen door eerlijk te zijn over hun knulligheden. Zelf vermaak ik mijn vrienden ook graag met anekdotes over domme opmerkingen, mislukte dates en gemiste kansen. Maar zelfspot kan een truc worden. Faalverhalen zijn grappig en daardoor, paradoxaal genoeg, zeer succesvol. Door mijn mislukkingen in een vermakelijk narratief te vatten, herneem ik bovendien de controle. Het falen wordt op afstand geplaatst, alsof het iemand anders overkomt. Vaak bedenk ik tijdens de vernederende gebeurtenis al hoe ik dit zal navertellen. Zo maak ik mijn falen onschadelijk. Mijn ware onzekerheden ga ik wederom uit de weg.
Het meest realistische faaladvies komt van Ira Glass
Hoe moet de perfectionist falen? Het meest realistische faaladvies komt van This American Life-host Ira Glass (ja, toch een Amerikaan). Hij sprak in een interview over “de kloof” tussen je smaak en je eerste werk. Dankzij je goede smaak weet je dat je eigen werk niet goed is, en dat is deprimerend. Het leidt tot de zelftwijfel die in academische kringen bekend staat als imposter syndrome: de voortdurende angst om ontmaskerd te worden als een onoriginele, domme bedrieger. Veel mensen komen hier nooit voorbij en geven het op. Maar Glass zegt: “Het is normaal dat je door deze fase gaat. Iedereen gaat erdoorheen. Het kost gewoon tijd.” Je moet op je smaak en ambitie vertrouwen zonder je er blind op te staren. De enige manier om de kloof te verkleinen, is hard werken. Deadlines stellen, zonder naar een groot einddoel te kijken. Proberen, oefenen, aankloten, ook al zit niemand er op te wachten. Iets slechts durven maken.
Bereid je goed voor, accepteer tegenslagen, werk hard. Is dat het dan? Het klinkt allemaal zo saai. Dat is dus precies het probleem: in mijn hoofd vinden veel te spectaculaire plotwendingen plaats. Romans die in een nacht met ganzenveer op papyrus worden geklad, verre reizen die diep inzicht in jezelf geven. Zelfs mijn idee van goed falen was een groots en meeslepend verhaal. Maar romantiek biedt een laf soort veiligheid. Het echte falen is een intieme, saaie en trage bedoening. Het gaat om kleine pogingen, lelijke zinnetjes, voorzichtige succesjes. In een stille kamer aan een normaal bureau. Elke dag weer.
Dit artikel verscheen eerder, in gewijzigde vorm, in NRC Handelsblad en nrc.next.