Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Gast-auteur Lisa Skwirblies schrijft voor online tijdschrift hard//hoofd . Zij ergert zich aan de burn-out generatie en pleit voor meer luiheid in je leven. Maar hoe makkelijk is het om niets te doen? ´Lui zijn is hard werken als het discours van de vrije markteconomie ons influistert dat iedereen zelf de smid is van zijn eigen geluk.'
'There is no art without laziness.' - Mladen Stilinovic
'To do nothing at all is the most difficult thing in the world,
the most difficult and the most intellectual.' - Oscar Wilde
Lui zijn is hard werken. Als je gewend bent je van het ene project in het andere te storten en van het ene event naar het volgende te slingeren, als je elke vijf minuten je e-mail checkt om maar niet alleen te hoeven zijn, dan zul je merken dat helemaal niets doen veel moeilijker gedaan is dan gezegd. Luiheid is de afwezigheid van elke beweging, het is een non-activiteit, het niet weten, en ook: vergeten. Lui zijn doet de tijd stilstaan. Je komt weer op krachten, op scherpte, op nieuwe ideeën.
Ik heb mezelf uitgedaagd tot Ledigheid en bijna was ik te lui om mijn ervaringen in dit artikel vast te leggen. Maar hier zijn ze dan, de bekentenissen van een winterslaapster. Ik heb mezelf niet alleen een time-out gegund van het kunst- en cultuurwereldje, maar tegen de drukke stroom van mijn Generatie Burn-out in heb ik het persoonlijk recht op luiheid ontdekt. Januari heb ik verslapen met al z'n 31 dagen bij elkaar. Tot ver in februari heb ik geslapen; door openingen van exposities en dwars door theaterpremières heen sliep ik. 'Dan heb je wel een hoop gemist', poneren mijn kunstbeluste bekenden niet zonder leedvermaak. 'Ik heb goed geslapen', riposteer ik gelaten gapend. Oh dolce far niente, oh Oblomov!
Maar hoe kan je in ‘de culturele sector' nog lui zijn als elk museumbezoek wordt opgewaardeerd tot visual research en de nazit bij een theatervoorstelling wordt afgeschreven als het voorspel tot het netwerken waar het altijd weer van komen moet? Zou het in deze context niet quasi-revolutionair zijn om er eens niet bij te zijn? Stel je eens voor dat je schrijft over theater zonder naar een voorstelling te gaan. Verbeelding aan de macht! Door het verhaal van een vriendin, die mij toevallig in mijn schaarse wakende uren aan de telefoon kreeg, kwam ik op dit spoor. Ze vertelde me trots - maar ook hijgend en piepend van uitputting - dat ze in vijf dagen maar liefst negen voorstellingen had gezien! Meteen schoot me de schizofrene boodschap te binnen van een van de laatste voorstellingen die ik voor mijn winterslaap gezien had: 'Hoe meer je toeschouwt, hoe minder je leeft.' Zou ik mijn theaterverslaafde vriendin moeten wijzen op de ernstige afname van haar levensverwachting?
Luiheid is een sociaal randverschijnsel geworden. Het wordt geassocieerd met armoede en werkloosheid; zeker niet met iets als na te streven Ledigheid. Maar dat is niet altijd zo geweest. Om dat in te zien, hoef je maar een blik te werpen op de Klassieke Oudheid. Vrijheid en arbeid sloten elkaar helemaal uit, en het laatste werd dan ook aan slaven en buitenlanders gedelegeerd. Denk maar aan Diogenes, de Griekse denker die de hele dag niets anders deed dan filosoferen in de zon. Wat een verontwaardiging zou hij nu wekken op de voorpagina van De Telegraaf tussen de chocoladeletters over monetaire malaise en 'knoflookcrisis': een korrelige foto van een naakte man die luierend poseert voor zijn regenton aan de Middellandse Zee.
De luilakken en klaplopers zijn echter een halt toegeroepen door de moderne Minotaurus die industrialisatie heet. Sindsdien komt de mens pas tot volle wasdom in zijn werk - een idee geperverteerd tot in de leus 'Arbeit macht frei.' Het was ook precies in de tijd dat de industrialisatie opkwam, dat een zekere Paul Lafargue het recht op luiheid uitriep - hij was mij precies 130 jaar te snel af. Lafargue was niet alleen arts en vooraanstaand leider van de 19e-eeuwse arbeidersbeweging in Frankrijk en Spanje, hij was ook de schoonzoon van Karl Marx. Die leek echter niet zo ingenomen met de keuze van zijn dochter. In zijn brieven aan Engels noemt Marx hem 'onze geneeskundige neger.' De jonge Cubaan Lafargue gaf zijn in 1883 verschenen pamflet de veelzeggende ondertitel 'De weerlegging van het recht op werk uit 1848.' Een 'zeldzame werklust' zou heersen onder de arbeidersklassen aller landen 'waarin de kapitalistische beschaving heerst', provoceert Lafargue. Slechts een paar jaar daarvoor was bij de februarirevolutie van Parijs in 1848 het recht op werk tot het kernpunt van de klassenstrijd uitgeroepen. Het is dus niet moeilijk voor te stellen dat schoonpapa Marx not very amused was met de verhandelingen waarin Lafargue de ellende van de werkende klasse heel eenvoudig herleidt tot hun bereidheid om te werken:
'Het is juist omdat de arbeidersklasse in haar onnozelheid en trouwhartigheid zich de kop gek heeft laten maken en zich met haar naïeve onstuimigheid in werk en soberheid gestort heeft, dat het grootkapitaal zich veroordeeld ziet tot gedwongen luiheid en overvloed, tot overconsumptie en onproductiviteit.'
Het pamflet is geen polemiek om de polemiek. Het levert vooral scherpe kritiek op de kapitalistische bril waardoor het begrip ‘werk' in die tijd gezien werd. In het programma voor zijn heilstaat eist Lafargue de 3-urige werkdag - in plaats van de toen gebruikelijke 12 uur - én een ontwenningskuur voor al die tomeloze 'werkverslaafden' van het proletariaat.
De bespiegelingen van mijn experiment in Ledigheid gaan niet zozeer over een algemene arbeidstijdverkorting als wel over de lafarguiaanse werkverslaving die zich naar het schijnt meester heeft gemaakt van onze generatie. Wij vormen een groeiend leger van ‘lompen-zzp-ers'. In plaats van dat we kritisch commentaar leveren op de (structureel) moeilijke omstandigheden van het creatieve bestaan, zie ik bij mijn generatiekameraden steeds vaker een schichtige blik in hun vermoeide ogen. De oorzaak daarvan is te vinden in slaapgebrek, zorgen over de toekomst en onderbetaling in het nu. Burn-out en uitbuiting zijn salonfähig geworden in de Coffee Companies van de metropool Amsterdam. Wie geen tijd en energie wil investeren, kan maar beter ambtenaar worden. De stagegeneratie heeft haar opium gevonden: om maar vooral dicht op het vuur te zitten, zetten we overdag uiteraard onbetaald de obligate café stagiaire in de theaters waar we 's avonds als vrijwilliger de kaartjes scheuren. Natuurlijk doen we dit alles omdat we geloven in de belofte van een vast dienstverband.
Lui zijn is hard werken als het discours van de vrije markteconomie ons influistert dat iedereen zelf de smid is van zijn eigen geluk. Ergens rustig de tijd voor nemen lijkt haast onmogelijk in een wereld die een constante bereidheid tot opoffering eist van haar creatieve ondernemers. Met zijn manifest 'Laziness - The Real Truth of Mankind' (1921) wilde de kunstenaar Malevich de angst voor luiheid wegnemen. Zijn collega Mladen Stilinovic beweert een halve eeuw later zelfs dat er 'zonder luiheid geen kunst kan zijn' (1998).
Mijn financiële reserves zijn verbruikt en de lente hangt in de lucht. Daarmee is het einde van mijn winterslaap ingeluid. In plaats van me door een slecht geweten over te weinig werken en te veel slapen te laten verleiden tot overproductie en hyperactiviteit, zal ik voortaan wat vaker gebruik maken van mijn nieuwe talent voor helemaal niets doen, voor dagdromen en luieren. Uitgeslapen roep ik jullie toe: 'Laten we in de toekomst luier zijn, behalve dan ten aanzien van de luiheid (zelf), want daar moeten we hard aan werken.'
Lisa Skwirblies (1985) studeerde Theaterwetenschappen, Comparative Literature en Performance Research in München, Amsterdam en Warwick. Van die drie masters zou ze er graag een inruilen voor een kamer in Amsterdam. Ze is iedere lente depressief, allergisch voor selderij en gefascineerd door ‘repdigits'. Deze gastbijdrage werd vertaald uit het Duits door Arthur Kneepkens.
Illustratie: Kwennie Cheng