Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Het merendeel van de mensen die we vragen voor IM zegt meteen 'NEE!'. Van de mensen die overblijven, zegt de helft na een paar weken 'nou, nee, toch niet, want ...'. Met helden die het aandurven, die in Oostende een In Memoriam over zichzelf horen uitspreken en die met Anna Luyten in gesprek gaan over leven en dood, kortom, met die onsterfelijken, maken we prachtige middagen mee. Het bewijs? Deze VIDEO met Adriaan van Dis en onderstaande tekst die Victor Justin Mulder voor hem uitsprak.
Het decor: Oostende, de koninklijke galerijen met uitzicht op een onstuimige zee. Monoloog: Adriaan van Dis als Victor Justin Mulder.
“Goedemiddag. Hier staat een man die lijkt op iemand die ik niet ben. Ik ben de vader van de schrijver die u Adriaan van Dis noemt. Ik kom uit Indië, thans Indonesië. Geboren 1915, Surabaya. En vandaag op doorreis in Oostende. Mooie hotels hier hoor en al die pilaren en standbeelden. Zonder koloniën was dit allemaal nooit gebouwd. Oosteinde … Oost-Indië, dezelfde letters, maar een zee van verschil. De Hollanders bouwden nauwelijks koloniale monumenten in het moederland. (Valse schaamte, ja). Aan het verlies van Indië hielden we alleen een rijsttafel over. En een verwaterde kleur. Een uitstervend accent. Nederlanders geboren onder de evenaar spraken de woorden gepeperd uit, onze taal kreeg van de zon een bruin randje. Ik hoop dat u mij kunt verstaan.
Oosteinde is voor mij een weerzien. Ik ben hier in 1954 nog op de motor geweest, ja. Een vooroorlogse Ariël: Alles Rammelt In Eens Los. Samen met Adje, mijn Hollandse zoon. Hij in korte broek. Ik voel nog zijn armen om mijn leren motorjas. Bang was ‘ie. Vreemd. Ik ben ordonnansrijder geweest in het Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger. (KNIL, ja.) Met de motor door de bergen van Solo, ingesnoerd door een brede riem, anders schudden je nieren los. Nog geen kip doodgereden.
Sergeant, ja. In hart en nieren.
Hoe kan het toch dat ik een bange jongen op de wereld heb gezet? En nu is hij ook nog eens dood. Ik ook. Veel langer al. Baas boven baas. En ik heb nog een stem, want hij heeft me in zijn boeken altijd levend gehouden. Welaan: vandaag zal ik eens een boekje over hem opendoen. En met recht, want ik ben de man die hem tot schrijver heeft gemaakt. Ik heb hem leren lezen en spellen. Op zijn vierde al. We hadden ons samen voorgenomen de eerste klas van de lagere school over te slaan. (Groep drie, ja. Ik ben op de hoogte hoor!) Niet gelukt. Het alfabet was voor hem te verwarrend, ja. Maar ik heb de letters er stuk voor stuk in geleld. Niks is moeilijk voor hen die willen.
Het was mijn taak een vent van hem te maken. Hij had als kind neiging tot een kromme rug. Stond in zijn eerste horoscoop. Dus wij elke dag oefeningen gedaan. Veertig rondjes om de tafel, stok tussen de ellenbogen, achter de rug geklemd. Meteen discipline geleerd. En zwemmen in zee, tot eind oktober. Maakte hem sterk. Korte broek dragen tot ver in november. Haalde hij december dan kreeg hij een reep chocolade. Maar daar kon ie dan weer niet tegen. Niet tegen de kou en niet tegen chocola. Kreeg hij galbulten van.
Zwak kind. Uit een oedeem moeder geboren, misschien was dat het. En ik was ook de sterkste niet na drie en een half jaar jappenkamp. Maar hij is wel ouder geworden dan ik. Taai. Heb ik hem gemaakt. Zelf haalde ik maar net de 41.
Maar nooit bang. Altijd strijdvaardig. We hebben nog samen de kelder uitgegraven. Om ons te verstoppen als de atoombom zou vallen. We waren er klaar voor ja, voor die Russen.
Jammer dat ze niet zijn gekomen. Ik stond mijn mannetje.
Dertig jaar later liet die zoon van mij in zijn boek Indische Duinen een vader van angst naar de slaapkamer kruipen. Deur op slot, licht uit en bibberend onder de dekens. Tellen in het donker. Maar ik ben die man niet. Adje legde zijn angsten in mij! (Ik wil mijn dode zoon niet tekortdoen, maar de waarheid ook niet.)
Een schrijver liegt. Dat begrijp ik. Alleen met verbeelding kan je overleven. Maar wie heeft hem dat geleerd? Wie leerde hem aan iets anders te denken als je pijn hebt? In het straaltje bloed uit je knie een rivier zien. Ik, zijn vader. Wij zeurden niet als we tijdens een duinwandeling dorst kregen. Dorst duw je weg door aan een waterkoude winter te denken.
En nooit bij de pakken neerzitten, ja. NIKLEMADO. Niet Kletsen Maar Doen. Zijn levensmotto. Ook van mij. Ik heb hem veters leren strikken, schoenen leren poetsen. Manieren geleerd: opstaan als een vrouw binnen komt; even van je stoel opwippen, als een vrouw aanstalten maakt op te staan; ouderen voor laten gaan. Altijd met twee woorden spreken, niet in de rede vallen. Jasje dicht als je staat, open als je zit en twee centimeter manchet uit de mouw laten piepen. Een gentlemen heb ik van hem proberen te maken. En wat deed hij? Hij lakte zijn nagels. Ja, smeerde zijn wangen in met de rouge van zijn halfzusters. Stiftte zijn lippen rood, bond hun bh’s om. Het was een meid!
‘Om bij mijn vader in het gevlei te komen,’ beweerde hij later.
Correctie: om bij zichzelf in het gevlei te komen. Ík had geen spiegel in mijn slaapkamer. Hij wel.
Ik geef toe zijn geboorte was niet bedoeling. Ik ontmoette zijn moeder na het verlies van haar echtgenoot. Een koloniaal officier onder wie ik nog had gediend. Op Java, ja. Prima kerel. Inlander. Ver geschopt hoor. Maar in de oorlog onthoofd door de Jap. Kassian. Ik troostte de weduwe. Maar ze raakte in verwachting. Na drie en half jaar jappenkamp. Dwars door haar hongeroedeem door. Verkeerd getroost, ja.
Ze kreeg een bolle baby. Een vredeskind in een onzekere tijd. We beschouwden het als een goedgunstig teken. Alles zou goed komen.
Maar hij bleek te gevoelig… bangelijk in het donker, allergisch. Het was mijn taak hem flinker te maken. De wereld is hard, ja.
Na mijn dood verloor ik Adje voor jaren uit het oog. Ik verdween in de hutkoffer waar mijn naam op stond: Victor Justin Mulder – in druipende letters. De koffer waarmee ik uit Indië kwam. Zijn moeder heeft daar al mijn spullen ingedonderd. Mijn kris. Worteldoek. Zelfs mijn familiefoto’s. Ik bestond niet meer. En mijn zoon, die op school netjes Mulder werd genoemd, naar de vader die hem heeft erkend, liet zich voortaan Van Dis noemen, naar zijn moeder. Ik werd uitgegumd. Alleen maar omdat ik niet met zijn moeder had kunnen trouwen, omdat ik in Indië nog een vrouw met twee kinderen had, een vrouw die zich van mij voor de Mohammedaanse wet had laten scheiden. Een wet die ons kille domineesland niet werd erkend.
Het bleef niet bij dat ene verraad. Adriaan heeft me in zijn boeken kleiner gemaakt. 1 meter 60. Ik ben 1.65! En hij heeft me bruiner gemaakt. Met één pennenstreek. Die snotneus gaf me inlands bloed. Het is Italiaans bloed. Al zou er een Javaanse schone in de familie zitten, waarom moet al die vuile was naar buiten? Die openbaarheid van gevoelens. Waarom? Zo heb ik hem niet opgevoed.
En dan die seksuele escapades, in Dubbelliefde. Het lijkt heel wat, maar het is allemaal angst. Geklieder zonder woorden. Ik ken hem beter dan wie ook. Door zijn verhalen ben ik altijd dicht bij hem gebleven. Hij was te bang om zich te hechten. Misschien kwam het door mijn vroege dood. Want hij hield van me ja, laat dat gezegd zijn. Al sloeg ik hem, om eigen bestwil. Maar na mijn dood vertrouwde hij niemand meer. Net als zijn moeder. Die verloor haar moeder op haar vierde jaar. En ik verloor mijn vader kort na mijn geboorte. Ik ben in weeshuizen opgevoed. Misschien konden we hem geen voorbeeld geven.
Wat je als kind ook doet, je bent toch een afdruk van je ouders. Een kind kan kleine correcties aanbrengen, maar het stempel is gezet. Het karakter getekend. (Karakter betekent van oorsprong ook stempel, ja.) Je moet als kind alleen gaan schiften: deze norm wil ik behouden… die niet. En wat heeft mijn zoon behouden? Goede manieren. Mijn goede manieren. Niemand kon aan mij zien dat ik een werkeloze was. Altijd vouw in de broek. Niemand kon zien dat ik een scheepsramp had overleeft en mijn leven alleen had kunnen redden door anderen te laten verdrinken. Ik heb mijn littekens nooit getoond. Mijn verdriet evenmin. Zijn moeder was ook geen zeurpiet. Dat Adje ons verdriet in zijn boeken liet zien, vind ik beschamend. Voor mij. Voor hem. Je moet je nooit blootgeven. Onder alle omstandigheden de schijn ophouden. Heb ik hem geleerd, ja. Om op te staan na de val en de buitenwereld geen pijn te tonen. En hij is gevallen, die jongen. En opgestaan … zonder zich te beklagen. Heeft ‘ie van mij. Wat heeft hij niet van mij?
Ik ben zijn schaduw. We komen nooit meer van elkaar los. Toen hij naar de psychiater ging om over mij te praten. Acht jaar lang. Over mij! Mind you! Acht jaar plat op een bank, starend naar een vlek in het plafond. En wat zag hij in die vlek? Zijn verwekker! De contouren van mijn hoofd.
Me dunkt, ik heb indruk op hem gemaakt. Pas toen die vlek weer alleen maar een vlek werd, heeft hij zijn analyse afgesloten.
Maar wij namen geen afscheid van elkaar. Ik zit nog altijd in zijn kleren. In zijn manchetknopen. In zijn schoenen. Veertig paar heeft ‘ie. Net als ik toen. Ik was zijn fetisj. In alles aapte hij mij na.
Neem mijn reislust. We hebben samen door mijn fotoalbums gereisd. De Krakatau beklommen, hij volgde mijn rokende vinger als ik hem de eilanden van de archipel aan wees: Sumatra, Java, Banka, Billiton, Java, Bali, Lombok, Soemba, Soembawa, Flores, Timor – half Portugees.
Mijn strijd tegen onrecht aapte hij na. Ik brak met mijn katholieke familie omdat mijn broers en zusters het niet accepteerde dat ik als officieel gehuwd man samenwoonde met een andere vrouw en een onwettig kind op de wereld zette. Mijn zoon vocht later ook tegen onrecht.
Hij herinnerde zich mijn vernederingen toen ik als werkeloze één keer in de week naar het chique badhotel Nassau Bergen om daar dan voor de prijs van één kopje koffie (45 cent) kranten en weekbladen te lezen. Elsevier’s weekblad. Je wou toch weten of de Russen al aan de grens stonden. Het dorp sprak er schande van. Een werkeloze mocht niet in een duur hotel koffiedrinken.
Mijn vernederingen hebben de grote Adriaan gevormd. Daarom kwam hij later op voor de armen. Zonder af te zien van luxe. Hij reisde eerste klas, omdat hij zich zo goed kon voorstellen dat armen graag eerste klas hadden willen reizen. Hij deed het voor hen. Uit solidariteit.
Ik baarde hem. Hij baarde mij. Maar waarom heeft hij mijn stempel nooit willen doorgeven? ‘Ik ben bang mijn om geërfde drift voort te planten,’ schreef hij. Bang voor zich zelf, zeg ik. ‘Buig het om,’ fluisterde ik heb hem s nachts wel eens in zijn oor. ‘Laat tederheid winnen. Kom jongen, het is nog niet te laat.’ Maar hij huiverde in zijn slaap.
Niet lang voor zijn dood hoorde hij van een jeugdliefde dat ze zwanger van hem was geweest. Ze had zich laten aborteren. Dat ontroerde hem. Hij had een vader kunnen zijn … een betere vader dan ik misschien. Maar hij durfde het zich niet te laten overkomen. En zo stierf hij alleen.
Alleen, omdat hij zijn vrienden niet tot last wou zijn. Hij had een talent voor de vriendschap. Ook de vrouw in zijn leven was niet aanwezig toen hij stierf. Een vrouw die hem zeer na stond, maar die nooit bij hem introk. Hij sprak graag over zichzelf, maar was liever hoofdfiguur in een verhaal dan in een biecht. Alleen in zijn verzinsels voelde hij zich echt veilig. Afstand tekende hem. Hij was spontaan bij de eerste ontmoeting, maar gereserveerd als men te nabij kwam. Open en dicht. Open en dicht. Het leven gelogen. Als een boek.”