Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Met de recente reeks maritieme rampen in het achterhoofd kan een reeks columns genaamd Ongeval door Kijkfile moeilijk voorbijgaan aan de filosofie van de schipbreuk. Het vroeg negentiende-eeuwse Vlot van Medusa liet zien dat de mensheid in geval van schaarste naar kannibalisme neigt. Een paar honderd jaar later heeft het eiland van William Goldings avonturenroman Lord of the Flies de vorm van een zinkend schip, als metafoor voor een ondergaande beschaving. Al zou Vitalski bij deze vooral de ondergang van de heldhaftige stuurman willen betreuren ...
Het victoriaanse gevoel voor galanterie en heroïsme kwam in 1912 laattijdig doch ostentatief in aanvaring met het moderne, cynische gevoel voor realisme in het geruzie tussen enerzijds de Britse Sir Arthur Conan Doyle, het brein achter Sherlock Holmes en Jurassic Park, en anderzijds de Ierse sater George Bernard Shaw, schrijver van het gezegde ‘Gebrek aan geld is de oorzaak van al het kwaad.’ Conan Doyle en Bernard Shaw waren buren en zagen elkaar als zodanig graag, maar hun opvattingen stonden lijnrecht tegenover elkaar. Dat kwam tot een culminatiepunt in hun polemiek rond het zinken van de Titanic in vermeld jaar op 15 april; een extra gevoelig onderwerp omdat de twee oud-strijders in deze verkeersramp een gemeenschappelijke vriend betreurden.
Er waren in die tijd geen gsm's om nog vlug correcte informatie door te sturen, zoals op 9/11 vanuit het vliegtuig met de Twin Towers in het verschiet. Wekenlang deden de meest tegenstrijdige anekdotes de ronde. De kapitein, John Smith, zou zich ogenblikkelijk voor het hoofd hebben geschoten – maar anderen beweerden dat hij het ijzige zeewater Olympisch trotseerde om een baby in veiligheid te brengen. Nog anderen zagen hem van de boeg afspringen, niet zonder eerst te hebben uitgeroepen: ‘Be British, boys!’ Het was aan de gezwollen romantiek van deze verslaggeving dat Shaw zich blauw ergerde. ‘Klaarblijkelijk was eenieder daar aan boord een held, de kapitein zelfs een superheld. Zodat die schipbreuk,’ schrijft Shaw, ‘niet als een kolossale blunder, maar wel als een triomf moet worden gezien in de hele geschiedenis van de Britse navigatie.’
Voor Conan Doyle, die zich een paar jaar eerder nog als vrijwilliger had opgegeven om het Britse Rijk te gaan verdedigen in Zuid-Afrika, inclusief het gebruik van Britse concentratiekampen aldaar, was het cynisme van Shaw een slag in het gezicht. Vooral omdat de Titanic op dat ogenblik nog niet eens helemaal op de bodem lag. Achteraf gezien krijgt Conan Doyle als verdediger van de Britse eer dan ook op vele punten gelijk. Het klopte dat, zoals Shaw had aangewezen, de eerste reddingssloep die op het droge werd gehesen het tegendeel beduidde van het ridderlijke principe ‘vrouwen en kinderen eerst’. Maar de sloepen die daarna volgden, geven ons de rekensom dat effectief drie op de vier vrouwen en kinderen werden gered, terwijl vier op de vijf mannen naar de haaien gingen.
Toch lijkt ook de verdedigingsrede van Conan Doyle, overigens goed bevriend met scoutoprichter Baden Powell, anno 2012 een verzonken zaak. Voor mijn generatie werd het geloof in heldendom in maart 1987 traumatisch de bodem in geslagen. Op de kapseizende Herald of Free Enterprise liet een kleine tweehonderd opvarenden het leven, amper 90 meters voor de Belgische kust. Het schip voer te snel, de kapitein was dronken. Goed, op het nieuws werd ons medegedeeld dat er een hele bende lokale garnaalvissers in spoedtempo ter plaatse kwam om daar met gevaar voor eigen voortbestaan toch menig mensenleven te redden. Maar dit was niet meer het gedicht van die andere grote victoriaan, Rudyard Kipling, in zijn lof op het gezonken Britse militieschip de Birkenhead: een minutieuze beschrijving van alle betrokken zeelieden, die nog een laatste keer een ‘God Save The Queen’ te berde te brengen, schouder aan schouder op de romp van het gekantelde wrak
In deze eeuw verschrompelt de heldenstatus van de kapitein helemààl. De kapitein van het cruiseschip Costa Concordia, dat begin dit jaar in Italië crashte, was tegen de officiële regels in voortijdig van boord gevlucht, alweer in dronken staat. De kustwacht riep hem op om ogenblikkelijk naar zijn boot terug te keren ΜΆ zij het zonder gevolg. De twee kapiteins die verantwoordelijk worden geacht voor de scheepsramp nabij Sumatra, vorige maand nog maar, werden onverwijld door de staat zelf achter slot en grendel gegooid, zelfs zonder openbaar gerechtelijk onderzoek.
De onmogelijkheid tot heldenverering is nefast, omdat ze gelijkloopt met het aanstormende verbod om grote schurken hartgrondig te haten. In De Standaard legt columnist Tom Naegels ons zelfs overtuigend uit waarom het niet normaal is hoe ongemeen agressief het Belgische voetvolk zich betoonde bij de vrijlating van de echtgenote van Marc Dutroux. In diverse media knoopten vele gerechts- en cultuurfilosofen daar de instructie aan vast om een voorbeeld te nemen aan Scandinavië, waar zelfs het proces rond massamoordenaar Breivik een volstrekt sereen verloop kende. Ik vrees dat het vanaf daar misschien maar een kleine stap is naar de Franse schrijver Richard Millet, die Breivik zelfs lof toezwaait. Op dat ogenblik schreeuw ik echter uit, vanaf de boegspriet: ‘Waar zijn de kapiteins van Conan Doyle gebleven?’