Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Toen Van Dis bij ons aanschoof in de leeszaal van Maison Biermans-Lapôtre had hij voor ons allen hetzelfde advies.
Ontkooien.
Schijnbaar hangt ontkooien nauw samen met een bezoek aan de banlieue, de buitenwijken van Parijs waar in 2005 hevige rellen plaatsvonden, want het gesprek ging meteen die richting uit.
‘Kan je daar wel heen?’
‘Is het niet gevaarlijk?’
‘Ik sprak iemand die er was geweest en die vertelde dat ze met stokken achter hem aankwamen!’
Zo klonken wij, duidelijk nog van onontkooide zijde.
Van ontkooide kant antwoordde Van Dis, gestoken in een kreukloos zalmroze jasje: ‘Natuurlijk, ze kunnen met stokken achter je aankomen. Ik was ook bang, maar ik ging toch.’
Van Dis vervolgde met een tot de verbeelding sprekende anekdote over zijn eigen bezoek aan de banlieue, die hij ook beschrijft in het amusante Stadsliefde. Scènes in Parijs. In een trainingspak en met een tasje van de plaatselijke supermarkt liep Van Dis door de banlieue. Hij zag eruit als de heer Bolkestein op weg naar de tennis, aldus Van Dis op dreef over zichzelf. Uitgescholden en wel ging Van Dis weer terug naar zijn kooi.
De anekdote werd besloten met enkele praktische tips. ‘Neem iemand mee die daar de weg kent. Of ga naar een voor iedereen toegankelijke, openbare gelegenheid: bezoek de wekelijkse rommelmarkt of meng je tussen het publiek bij een rapconcert.’
Getriggerd door het verhaal van de stokken en het beeld van een Van Dis in trainingspak, leek het me toch wel spannend om apies en potten te gaan kijken in de banlieue. Daarbij had ik niet de illusie dat ik werkelijk zou ontkooien – daar is veel meer of misschien juist wel veel minder voor nodig.
Werkelijk ontkooien is volgens mij niets doen, helemaal niets, er is slechts je eigen adem, een grote stap opzij. Veruit de meeste ontkooiing is echter entertainment, amusement.
De één gaat bungyjumpen, de ander gaat onder het mom van ontkooiing naar de banlieue. Waarom zoeken we gevaar op als het niet nodig is? Om de illusie te voeden dat we het gevaar kunnen temmen? Om ons eventjes meester over het lot te wanen? Zolang we er geld gingen uitgeven – anders hebben die mensen er niks aan – was het goed, zo dacht ik. Het beste zou zijn als ze het geld gewoon zouden pakken, uit mijn tas of broekzak, zodat wij een echte banlieue experience hadden en zij ten minste nog iets hadden aan ons, de nieuwsgierigen.
Tamar en Roos hadden een website gevonden die je in contact brengt met greeters, mensen die je kennis laten maken met het andere Parijs, bijvoorbeeld de banlieue.
Propper, fixer, greeter – ik dank de wereld en haar beroepen. Ook dank ik hen waarbij ik mij mag aansluiten.
We stapten uit bij metrohalte Robespierre. Omdat het regende, wachtten we onder de luifel van een groentestalletje. Qua laagbouw was het hier net Amsterdam-Noord, een dorp net buiten de stad. Qua aanwezigheid van Noord-Afrikanen, die overigens overal ter wereld dezelfde kapsels hebben, kaalgeschoren met een dakkie erop, leek het hier net Amsterdam West. Alleen zag je hier beduidend meer zwarten, omkleed met kleurrijke, statige, niet-westerse gewaden, alsof het elke dag bruiloft is met lekker weer, kokosbier en kip. Toch liepen er best nog een hoop mensen die door konden gaan voor ‘gewone’ Fransen. Zouden hier, net buiten de stad, de Franse Henk en Ingrid wonen? Henri et Marie? Ook zag ik relatief veel mensen met een instrument.
Gitaristen, je zou er de Seine mee kunnen dempen.
We waren in Montreuil, een eigen gemeente ongeveer vijf kilometer ten oosten van Parijs, buiten de périphérique en daarmee dus officieel banlieue, een samentrekking van bannir (verbannen) en lieu (plaats). Onze greeter was Pierreluc, een kerel die er voor mij uitzag als een typische Fransman. Pet, grijsgeworden bakkebaarden, grote scheve mond met fijne lippen, gelige huid en een linnen overhemd zonder kraag.
Pierreluc nam ons mee door het lieflijke Montreuil. Eerder pittoresk dan levensgevaarlijk. De tienduizend (!) Malinezen die in Montreuil wonen waren zichtbaar onderdeel van het straatbeeld. Dit bracht eerder een exotisch en opwindend vakantiegevoel teweeg dan een beklemmende doodsangst, het gevoel waarvoor ik eigenlijk was gekomen.
Toen we in Pierrelucs tuintje stonden dat geurde naar zoete bloemen en er een dartele bij vrolijk verliefd langs mijn oor zoemde, voelde ik intense teleurstelling opkomen.
Dus dit was ook de banlieue.
We vroegen voor de zekerheid maar aan Pierreluc of het toch écht niet gevaarlijk was in de banlieue.
Niet volgens Pierreluc. Af en toe gebeurde er wel eens wat, maar hij bleef erop hameren dat men vooral bang werd gemaakt door de media en politici met verkeerde intenties. Ook integratie is geen probleem, aldus Pierreluc die werkt als ambtenaar Sociale Zaken bij de gemeente Montreuil, inmiddels samengevoegd met andere omliggende gemeenten. De Malinese gemeenschap in Montreuil spreekt de Franse taal, werkt en doet zijn eigen ding. Nieuwkomers krijgen een taalcursus van de gemeente en worden ingeburgerd door hun eigen gemeenschap.
Of Pierreluc was een onverbeterlijke optimist, of hij wilde zijn eigen gemeente verkopen – een propper in greeterskleren. Of de banlieue is niet altijd de banlieue die wij kennen uit het nieuws. Het kon alledrie tegelijkertijd waar zijn.
Was ik nu ontkooid? Of moest ik me daarvoor nog in elkaar laten slaan in de ‘echte’ banlieue? Waar was ik in godsnaam naar op zoek? Toen we met Pierreluc ‘s avonds in het café zaten op de hoek van le marché de Montreuil wist ik het weer: des merguez et de la bière, toch heel anders dan worst en bier.
(Foto is door mij genomen in het andere Montreuil.)
(Op uitnodiging van deBuren concentreer ik me in Parijs op een reportage over les musiciens du métro. Tussendoor schrijf ik af en toe een weblog.)
www.albertverbeek.nl