Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.

De ontwarring van de culturele beleidsknoop

Het is altijd wel wat indien er subsidies moeten verdeeld geraken in de culturele sector. Ook ditmaal regent het reacties op de adviezen van de commissies. Dorian van der Brempt, directeur van deBuren, pleit daarom voor een volwassen besluitvorming.
Door Dorian van der Brempt op 19 jun 2012
Tekst
Cultuurbeleid

Het is altijd wel wat indien er subsidies moeten verdeeld geraken in de culturele sector. Ook ditmaal regent het reacties op de adviezen van de commissies. Dorian van der Brempt, directeur van deBuren, pleit daarom voor een volwassen besluitvorming. Hij deed dat op 11 juni in Vooruit in Gent tijdens een initiatief van de Verenigde Organisaties Beeldkunst.

Elke subsidieronde leidt tot emotionele taferelen. Dat is begrijpelijk. De subsidies die de minister toekent en haar beoordelaars adviseren, bepalen de toekomst of zeker het comfort van die toekomst tijdens de volgende periode van twee of vier jaar. Over de adviezen zelf wil ik het niet hebben, daar is al voldoende sense en nonsens over verschenen. Ik probeer de discussie te focussen op ‘beleid’.

Het intelligentste stuk over cultuurbeleid verscheen in rekto:verso. Robrecht Vanderbeken vraagt zich terecht af of de cultuurminister niet eerder een manager moet zijn dan een kenner en bevlogen zingever. Dit is een interessante vraag die in culturele kringen reeds langer gesteld wordt. In een klein pamflet uit 1980 (Edition de l’Echoppe) Paradoxe sur le conservateur, vraagt Jean Clair zich af of de directeur van het museum voor hedendaagse kunst tijdens de jaren '70 niet te veel priester is geworden terwijl hij een koster moet zijn. De museumdirecteur bereidt de eredienst voor maar laat de kunstenaar deze leiden.

De minister als koster-manager is trouwens een vraag die niet alleen voor cultuur geldt. Ik mag hopen dat De Crem niet zelf onze bewapening kiest of dat Pascal Smet niet zelf didactische methodieken keurt. Ministers moeten kunnen beslissen. Een manager noemt men in het Frans un décideur, een beslisser.

Als wij van de cultuurminister een manager maken, moeten we ons natuurlijk afvragen hoe we dit management idealiter gaan ondersteunen. We zouden de kabinetten – de creatieve en kritische denktanks van de ministers – verkleinen en de administratie versterken. In casu Schauwvliege klopt het dat Jan Vermassen dagelijks 100 vragen krijgt waarvan hij er 7 kan beantwoorden. Het kabinet cultuur is vandaag minimaal. Veel versterking van de administratie heb ik niet gezien. In het kader van BBB (what’s in a name) werd een ingewikkelde constructie opgezet met een Agentschap en een Departement met gescheiden beleidsvoorbereiding en -uitvoering. Maar werden er de laatste tien jaar ook middelen vrij gemaakt om de administratie cultuur kwalitatief te versterken? Niet dat ik weet. Kwaliteitsverbetering betekent niet altijd meer ambtenaren. We kunnen ook investeren in de vorming van het bestaande kader.

In Nederland liep een BUZA-ambtenaar (nvdr Buitenlandse Zaken) zes maanden mee in het Koninklijk Concertgebouworkest om kennis op te doen over de internationale werking. Waarom zou een ambtenaar van cultuur niet enkele maanden bij Rosas, Troubleyn of Toneelhuis meedraaien? Er zal kennis en ervaring uit volgen die veel wederzijds begrip zullen genereren.

Vandaag is de minister van cultuur omringd door: een kabinet, een administratie (agentschap en departement), steunpunten, beoordelingscommissies en een adviescommissie die de beoordeling coördineert. Daarnaast is er de academische wereld die van de minister onderzoeksopdrachten krijgt. Even tussendoor: het zou bijzonder interessant zijn indien elke onderzoeksopdracht (opdracht en resultaat) even openbaar zou zijn als de adviezen en de ranking van de boordelingscommissies vandaag. Soms heb ik de indruk dat enkel die onderzoeken het daglicht zien waarvan het resultaat … zoals te verwachten en te voorzien is. Maar dat zal waarschijnlijk aan een foute perceptie liggen.

U hebt het begrepen, de adviserende omgeving van de minister is druk bevolkt en soms lopen de adviseurs in mekaars weg zoals sommige hulpverleners in telegenieke Afrikaanse humanitaire drama’s. Daarbij komt dat ik nog één spontane, onvoorspelbare bron van ‘advies’ ben vergeten. Naast al deze vorige adviezen die verondersteld worden zorgvuldig, deskundig, objectief en precies te zijn, kennen we de politieke beïnvloeding of de persoonlijke beïnvloeding, de lokale beïnvloeding, de familiale, de emotionele, de electorale en de historische die een niet nader te definiëren rol spelen.

Over dit alles zou ook eens een landschapstekening moeten gemaakt worden. Want wat is het allergrootste probleem van Vlaanderen, zeker wat cultuurbeleid betreft, maar ook in het onderwijs? Dat is de maat. Vlaanderen: dat zijn 6.000.000 mensen, veel minder dan de bevolking van Parijs, Tokyo of Londen. Vlaanderen is klein en dichtbevolkt wat maakt dat bijna alle Vlamingen familie zijn van mekaar of aangetrouwd of met plannen zitten in deze richting. Dit alles, vrienden, maakt beleid en keuzes vooral in culturele materies bijzonder moeilijk. Daarbij komt dat minister van cultuur zijn in Vlaanderen een moeilijke job is omdat de middelen omgekeerd evenredig zijn met de persoonlijke, lokale, regionale en nationale ambities en dat talrijke landgenoten subsidies als een recht, als een verworven recht zijn gaan beschouwen.

Het is niet mijn bedoeling om de problemen weg te lachen maar om ze duidelijk te stellen. Naast de complexiteit van de advisering hebben we ook de veelkantigheid van de culturele sector, of liever de culturele sectoren zelf. Een paar jaar geleden zocht de VRT een antwoord op de politieke vraag waarom de openbare omroep niet meer cultuur op radio en tv bracht. De VRT heeft dit probleem prachtig getackeld door aan de sector zelf te laten zeggen wat er gewenst was. Het resultaat is u bekend.

Als je als minister een plan hebt maar geen geld, dan laat je de sector zelf beslissen. Als directeurs van MuKHA, SMAK, Muzee en Wiels samen een antwoord moeten formuleren, zal het resultaat van dit forum een budgettaire draak zijn, vergelijkbaar met de kost van de … eengemaakte politie.

    Genoeg gezaagd, hoe doen we morgen beter?

1. Fondsen

Ja, laten we een Fonds voor Beeldende Kunst en een Fonds voor Podiumkunsten in het leven roepen om te beginnen. We hebben met het Vlaams Fonds voor de Letteren en het Vlaams Audiovisueel Fonds en met het (helaas te) kleine Fonds Pascal Decroos al heel wat geleerd.

Idealiter zijn fondsen structuren waar expertise en experts samenvallen met de middelen om de sectoriale doelstelling te bereiken.

Wat is er nodig om een fonds te laten slagen?

• Een goed bestuur,
• Een goed management,
• Een realistisch en haalbaar plan,
• Voldoende financiering om dit plan waar te maken,
• Optimale beoordelings- en beroepsprocedure,
• Goede communicatie met de sector zelf en de politieke mandatarissen die uiteindelijk het fiat geven over de te besteden middelen een dus ook de uiteindelijke beoordelaars zijn.

Ik ken het VAF en het VFL van binnenuit. Ik wil alleen de belangrijkste redenen vermelden waarom het VAF een succesverhaal is. De beoordelingsmethodiek van het VAF is zo transparant dat het een plezier en een eer is om deel te mogen uitmaken van haar beoordeling. (Anciaux kreeg veel kritiek, dikwijls terecht, maar als er één belangrijke beleidsdaad is waarvoor wij Bert moeten danken, dan is dat het VAF dat de middelen en de mensen kreeg om de Vlaamse filmambities waar te maken.)

Dat fondsen ‘ondemocratisch’ zouden zijn, is een flauw argument. Als bestuur, personeel en de beoordelaars van de fondsen goed gekozen zijn wegens hun kennis en intrinsieke kwaliteiten, dan kan er relatief weinig mislopen. Als de politiek, in casu de commissie Cultuur van het Vlaams Parlement haar werk doet, de werking zorgvuldig onderzoekt, dan is dit instrument zeer democratisch.

Hier wil ik even mijn verbazing uitdrukken over de manier waarop minister Schauvliege, en samen met haar alle politieke partijen, bestuurders van enkele culturele instellingen onlangs aanstelden. Het oubollige cultuurpact in de zwakste partijpolitieke betekenis toepassen is schijndemocratisch en leidt tot slecht bestuur. In Opera en Ballet zijn tweederde van de te talrijke bestuurders politieke mandatarissen, oudgedienden van de politiek of personeel van kabinetten. Minister, bespaar u de moeite en pijnlijke IKW’s en maak de commissie Cultuur van het Vlaams Parlement bevoegd om deze kabinettenklus te klaren want daar zou iedereen gespecialiseerd moeten zijn.

Vandaar ook mijn vraag aan de minister van Cultuur en aan alle partijen om nog enkel bestuurders aan te duiden die blijk hebben gegeven van een minimale interesse voor de materie. Misschien een klein ingangsexamen?

Naar analogie met deze maatregel in de culturele sector kunnen de bestuurders van financiële instellingen, die het algemeen belang moeten vertegenwoordigen misschien ook enkele vragen beantwoorden alvorens hun riante zitpeningen in ontvangst te nemen. Dit om drama’s uit een recent verleden te vermijden.

2. Fonds voor Onderzoek in Onderwijs en Cultuur

Ik heb dit met niemand overlegd, sorry Katia. Maar ik droom van onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek en ik vermoed dat dit beter zou kunnen gestuurd worden vanuit een fonds. Het onderzoeksfonds moet middelen uit Onderwijs en Cultuur samenbrengen om nuttig, noodzakelijk en relevant onderzoek te genereren.

3. Maak de fondsen groter dan Vlaanderen

Daarstraks heb ik u gezegd dat de maat van Vlaanderen een probleem is. Daarom dat ik al jaren ‘een beetje alleen’ pleit voor een Vlaams-Nederlands Fonds voor de Letteren. Dat ik droom van een Vlaams-Nederlands Fonds voor de Podiumkunsten en van een Vlaams-Nederlands Fonds voor Beeldende Kunst.

In een globale wereld moeten de componenten zeker over voldoende kritische massa beschikken.

De kritiek die ik meestal krijg op mijn voorstellen tot ‘Vlaams-Nederlandse bondgenootschappen’ is dat de sectoren zelf, de betrokkenen, daar niet van overtuigd zijn, dit niet willen. Dat klopt. Maar ik geloof ook niet in schijndemocratische instrumenten zoals referenda. Moesten wij de fusie van gemeenten in België enkel hebben doorgevoerd na akkoord van alle betrokkenen dan was er nooit één fusie geweest want dan hadden we aan enkele honderden politieke mandatarissen moeten vragen of ze zichzelf wilden afschaffen. Wij gaan toch ook niet aan de gouverneurs en de provinciale députés vragen of zij de provincies willen afschaffen of aan de senatoren of zij deze Kamer overbodig vinden. Kortom je vraagt niet aan de kalkoen wat ze van het kerstmaal vindt.

Tot daar mijn pleidooi voor goed uitgebouwde fondsen om de minister van cultuur in 2020 tot manager van het jaar te kunnen verkiezen.


Deze column verscheen ook op DeWereldMorgen.be.

Vertel het verder: