Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
In de trein zitten twee Amerikanen een hamburger te eten.
De een kijkt af en toe in de krant, die op het tafeltje links van hem ligt. Hij stoot zijn reisgenoot aan. ‘Europe is dead, man. Look at this.’
Hij wijst iets aan in de krant. De andere man knikt. ‘Uhu, so so dead,’ mompelt hij terug. Hij is te verzonken in zijn hamburger om echt te reageren. Er valt een lik ketchup op de reisgids die op zijn schoot ligt en toevallig open ligt op de pagina van de Weense dierentuin. Als de Amerikaan de ketchup heeft opgelikt, ziet hij een plaatje van een reuzenpanda.
‘O my god, there are panda’s in the zoo of Vienna,’ roept hij. ‘I thought they were extinct!’
Ze stappen uit in Wien Westbahnhof, net als ik. Ik kan niet afleiden wat deze Amerikanen komen doen hier, maar heel misschien wel hetzelfde als ik.
Ik bezoek deze stad om betrouwbare informatie in te winnen over een tijd dat nog niemand het in zijn hoofd haalde Europa dood te noemen, het fin de siècle. Een tijd dat Freud suggereerde dat er misschien wel een onderbewuste was. Er was een journalist die zei dat alle filosofie taalkritiek is, iets wat Wittgenstein later herhaalde. Maar hij bedoelde het anders. Er waren schilders. Er was een man die alle kunstacademies afschuimde en toen dat niet lukte dan maar een Totaler Krieg begon. Als alternatief.
Klimt schilderde tegen de verwachtingen in.
Trotski was in het fin de siècle ook van de partij, maar toen nog met kleine p. Hij dronk mélange na mélange en at elke dag een stuk taart met maanzaad, alsof hij wist hoe het allemaal zou aflopen.
Al deze mensen bevonden zich in een straal van ongeveer vijfhonderd meter. Alsof de toekomst aan het vergaderen was in Wenen.
En ik wilde weten hoe mensen vandaag zouden rondlopen in een stad die ooit het centrum van Europa was. Of de mensen daardoor hun rug rechter houden tijdens lopen. En of iemand zich nog iets herinnert van die tijd, zoals ik me de jeugd van mijn opa herinner.
Het is warm in Wenen. Op het terras van café Griensteidl, waar een Karl Kraus-conferentiezaal is, een Wittgenstein-dagmenu en een Adolf Loos-tafel, kost koffie vier euro. Ik denk niet dat Wittgenstein gewild had dat mensen zijn naam nu gebruiken om veel geld te vragen voor koffie, maar nu is het te laat.
Op de laatste pagina van de menukaart staat een geschiedenis van het café. Het is ooit afgebroken, waardoor Ludwig, Adolf en Karl een ander stamcafé moesten zoeken. Het café werd ooit afgebroken, omdat het plein waar het aan grenst meer grandeur moest krijgen. Om dezelfde reden werd het café tien jaar geleden weer opgebouwd, toen de burgemeester hoorde wie er ooit binnen zaten.
Het valt op dat er voor iedereen uit het fin de siècle, tenminste iedereen die belangrijk geworden is, wel een standbeeld is opgericht in Wenen. Of een plein. Of in ieder geval een straatnaam.
In Wenen lijkt er voor elk kapot verleden wel een museum te zijn opgericht. En als je de museumgidsen mag geloven is er al behoorlijk veel kapot gemaakt. Ik vraag me af of mensen zo makkelijk dingen kapot lijken te kunnen maken, omdat ze weten dat er later hoogstwaarschijnlijk een museum voor zal worden opgericht.
Ik betaal mijn Wittgenstein-dagmenu en loop verder door het oude centrum.
Ik zie de Amerikanen uit de trein staan. Dit maal hebben ze een Hawaï-spijkerbroek aan en hebben ze een doosje Mozartkugeln in hun hand. Dat zijn snoepjes waar Mozart opstaat, maar ik denk niet dat Mozart er ook maar iets mee te maken heeft. Als ik ze passeer, klampen ze me aan: ‘Excuse me miss, when does the open air museum close?’
Ik kijk om me heen. ‘Ehh… It doesn’t close. Its open all the time.’
Ze lopen lachend weg. ‘I told you, man. It’s freakin’ Disneyland over here!’
Ik zei niet dat ze gewoon over straat liepen, want ze hadden gelijk. Wenen is een openluchtmuseum, wat misschien wel het lot is van wat ooit iets is geweest. Misschien is dat zelfs wel het lot dat heel Europa te wachten staat. Amerikanen die vragen: ‘Excuse me miss, but at what time does Europe close?’
Ik denk dat wij het nog zullen meemaken. Dat museum.
En als heel Europa op een gegeven moment in z’n geheel een museum zal zijn, dan betekent dat voor alle Europeanen dat ze er een taak hebben bij gekregen. Ze worden een soort museumopzichters. Bewakers van een verleden dat gestold is en dat niemand zich echt goed herinnert.
Als het zo ver is, dan stel ik voor dat we deze taak met waardigheid zullen dragen. Laten we dat schitterende museum dan serieus nemen. Laten we een blauw kostuum aantrekken en in stilte heen en weer lopen. In de hoek van een stad zitten en kijken hoe anderen kijken. En of ze wel de tijd nemen. Laten we dan doen wat museumopzichters horen te doen: zorgen dat er niks kapotgemaakt wordt. Dat kinderen geen kauwgom aan de muren smeren. Dat het een beetje stil is. Dat alleen het noodzakelijke gezegd wordt, en dat de rest gedacht wordt.
Laat Europeanen de stilte in het museum Europa maar bewaken. En tenslotte
de muren en wat er aan hangt, meer waard achten dan zichzelf, zoals het een ware museumopzichter betaamt.
Misschien dat Europa dan een zeldzame plek wordt, waar je continentale vrede van dichtbij kunt bekijken. En raken mensen ons aan alsof we de laatste nog levende reuzenpanda zijn.
Met steun van deBuren bezoekt schrijfster Rebekka de Wit vier steden die ooit het centrum van de wereld zijn geweest. De eerste stad die ze aandoet is Wenen.