Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
De stoffige stad Yerevan zindert in de nu al warme voorjaarszon. Op de achtergrond van de licht hellende vlakte, waarop de stad van 1,1 miljoen inwoners zijn krotten, krochten, flats en avenues heeft uitgespreid, glimmen de toppen van de Kleine en Grote Ararat. De ene bijna vier, de andere ruim vijf kilometer hoog, en bedekt met ijs en sneeuw die het licht in een fijnmazige waas weerkaatsen. De Ararat is het hart en de ziel van de Armeense natie. Maar dan wel een hart dat op brute wijze uit het lichaam is verwijderd. Door de Turken, die de grens met Armenië hermetisch hebben afgesloten sedert de Eerste Wereldoorlog. Het is een even zoete als bittere bron van emotie voor alle Armeniërs: de berg die hun ziel en zaligheid vertegenwoordigt, is alleen vanuit de verte te bewonderen. Daarginder strekt de oude en volgens sommigen nog steeds actieve vulkaan zijn hellingen en rotsflanken beschermend uit over de natie die zich sedert lengte van dagen rond haar beddingen en dalen heeft gegroepeerd. Maar die haar nimmer lijkt te mogen naderen of beklimmen.
In 2001 wees schrijver Kamiel Vanhole me op het boeiende verhaal van Willem van Rubroek, franciscaner monnik uit Vlaanderen, die van 1253 – 1255 naar het Verre Oosten trok, met de bedoeling Karakoroem – de hoofdstad van het Mongoolse rijk – te bereiken. In de hoofdstad van het heidense Mongoolse Rijk wilde Willem twee gevangengenomen (christelijke) Saxische zakenlieden vrij zien te krijgen, en er zo mogelijk een missiepost stichten. Rubroek effende, achttien jaar voor Marco Polo, de weg voor latere predikers in China. Zijn reisweg liep via Cyprus naar Constantinopel, over het Krimschiereiland richting Batoe, en zo steeds verder oostwaarts.
Van Rubroek was een taaie, want niet alleen slaagde hij er daadwerkelijk in het onmogelijk verre Karakoroum te bereiken, maar er ook nog van terug te keren. En er in geuren en kleuren over te vertellen in een verslag dat hij aan zijn beschermheer, de Franse koning Lodewijk IX, aanbood. Tijdens zijn terugtocht naar Vlaanderen, verbleef de monnik-diplomaat in december 1254 in de stad ‘Naxus’, Nachischervan in het huidige Armenië. In hoofdstuk XXXVIII, getiteld ‘De reis van Hircania naar Tripoli’, schreef Rubroeck:
In de nabijheid van die stad liggen twee bergen, de ene wat hoger dan de andere. Daar heeft, naar ze zeggen, de ark van Noach op gerust. Aan hun voet vloeit de Araxes. En daar ligt een dorp dat Cemanium heet, dat betekent ‘acht’. Er wordt verteld dat die naam voortkomt van de acht personen die uit de ark gekomen zijn en die het dorp gebouwd hebben op de hoogste berg. Veel mensen hebben geprobeerd om de top te bereiken, maar dat is nog niemand gelukt. De bisschop vertelde me dat een monnik dat erg graag gewild had. Maar een engel was hem verschenen, had hem een stuk hout van de ark gegeven en gezegd dat hij niet langer hoefde te piekeren. Dat hout, beweerden ze, wordt nu nog in hun kerk bewaard. De berg lijkt me niet zo hoog dat de beklimming ervan onmogelijk zou zijn. Een oude man gaf mij een goede reden waarom niemand moest proberen om die berg te beklimmen. Deze berg heet ‘Massis’ en in hun taal is dat het woord voor het vrouwelijk geslacht. ‘Op de Massis,’ zei hij, ‘moet je niet klimmen, want die is de moeder van de wereld.’
En een moeder, die beklim je niet …
Yerevan is dit jaar door de UNESCO uitverkoren om Wereldboekenhoofdstad te mogen zijn. De festiviteiten zullen eind april van start gaan en tot in 2013 duren. Een van de redenen om Yerevan in 2012 deze eretitel toe te kennen, is het feit dat Armeniërs dit jaar het feit vieren, dat het eerste boek in de Armeense taal (een bijbel) precies 400 jaar geleden in druk verscheen. Bij een van de vele vrije drukkers in Amsterdam. Het Armeense alfabet, en de Armeens-apostolische kerk, dateren van allang daarvoor. Armenië was het eerste land in de wereld, waar het christendom, anno dominis 301, tot staatsgodsdienst verheven werd. Ontzag voor boeken zit er bij Armeniërs van nature ingebakken. De bijbel en andere religieuze werken functioneren voor Armeniërs zoals iconen voor de Byzantijnse kerken: als heilige en uiterst schaarse voorwerpen die volop verering verdienen. Bij de krijg namen Armeniërs steevast het evangelie mee als talisman en indien een nederlaag dreigde, werden de boeken begraven om te voorkomen dat ze in vijandelijke handen zouden vallen.
Lees verder op http://sergevanduijnhoven.wordpress.com/2012/04/13/het-kerkhof-van-het-alfabet/
Serge van Duijnhoven (Oss, 1970) is schrijver, dichter, historicus en tevens frontman van de band Dichters Dansen Niet. In Yerevan is hij writer-in-residence en werkt hij voor deBuren aan een citybook.