Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.
Er zijn nog plaatsen beschikbaar! Mail naar onthaal@hetpaleis.be om zeker te zijn van een plekje en lees nu al onderstaand voorproefje over een bovennatuurlijke fantasie die door de crisis werkelijk wordt.
In 1986 treedt Portugal samen met Spanje toe tot de Europese Unie. Niet iedereen op het Iberisch schiereiland is blij met die stap, ook José Saramago niet. Hij vreest dat zijn land een zeer specifieke functie toegewezen zal krijgen binnen de Europese economie: het land zal volgebouwd worden met eucalyptussen, zegt hij. Voor de cellulose-industrie. In zijn Kleine herinneringen, uit 2006, schrijft hij vol liefde over de olijfbomen in zijn geboortedorp Azinhaga: kromgetrokken en eeuwenoud is dat ‘zilverige grijs’ goed voor wat handel en de eigen behoefte aan olijfolie.
Wanneer men precies begonnen is met de aanplant van olijfbomen in de streek weet ik niet, maar omdat de traditie het zo stelde door de mond van de ouderen, twijfel ik er geen moment aan dat er over de oudste van die olijfgaarden op zijn minst twee of drie eeuwen heen waren gegaan. Er zullen er geen meer volgen. Een paar jaar geleden werden hele hectares aanplant meedogenloos platgewalst, honderdduizenden bomen werden gekapt en de oude wortels, die generatie na generatie licht aan de olielampjes en smaak aan de soep hadden gegeven, werden uit de grond gerukt of rotten daarin weg.
Allemaal om de overproductie van olijfolie in Europa tegen te gaan. Zulke ingrepen, die het landschap van Portugal ingrijpend veranderen, boezemen hem angst in. Bovendien vindt hij dat zijn land een grotere verwantschap heeft met Brazilië en de Afrikaanse Portugeestalige landen dan met de rest van Europa. Die gedachte geeft hij vorm in de roman Het stenen vlot, die hij nog in het jaar van toetreding publiceert.
Ergens in Portual trekt een vrouw een streep op de grond en tegelijkertijd beginnen in de Pyreneeën honden te blaffen, werpt een man een steen in de zee en staat in Spanje een oude man op van zijn stoel. De aarde begint te rommelegn en scheurt onder de Franse grens met Spanje. Langzaam verwijdert het schiereiland zich van het Europese vasteland. Paniek alom, niet alleen in beide landen, maar ook internationaal, zeker wanneer het schiereiland als een groot stenen vlot afstevent op de Verenigde Staten. Er wordt koortsachtig overleg gepleegd, legers staan klaar om in te grijpen, maar dan wijkt het vlot af van zijn koers en drijft naar Latijns-Amerika, om ergens tussen dat continent en Afrika te blijven hangen.
Belachelijk, zei iedereen toen het boek uitkwam, daar heb je die pessimist weer, maar vijfentwintig jaar later rommelt het echt en ontstaat er een barst tussen het Iberisch schiereiland en de rest van Europa. Een begrotingsbarst. Portugal heeft wel de infrastructuur enorm verbeterd − overal werden snelwegen aangelegd, de water- en elektriciteitsvoorziening verbeterde enorm en er werd, net als in heel Europa trouwens, uit alle macht gebouwd − maar ging voorbij aan het feit dat de subsidiekraan in Brussel ooit dicht zou worden gedraaid. Dat de eigen economie dus sterker moest worden, dat er investeringen nodig waren, dat er banen moesten worden gecreëerd, dat mensen niet alleen op de pof moesten leven.
Toen de bijl van de financiële crisis een paar jaar geleden toesloeg, vlogen de kredietspaanders dan ook in het rond, en nu is het land dramatisch neergestort in een bodemloze put van schulden en tekorten. Het touw dat de EU en het IMF de oude wereldreus, nu een lamgeslagen dwerg, toewerpen, is rafelig en fragiel. Alleen franje van de noordelijke landen (die hun zuidelijke zusterlanden denigrerend betitelen als P.I.G.S., varkens) om zich van die lome, potverterende ballast te bevrijden? De scheur is er nog niet, maar de barst trekt en rekt en kraakt en dreigt elk moment breder te worden.
Vooralsnog wordt er in Lissabon op twee paarden gewed. Gehoorzaam voert de regering de richtlijnen van de zogenaamde troika, de raad van toezicht, uit, hoezeer dat ook leidt tot verpaupering en protesten, maar tegelijk groeit de toenadering tot de voormalige kolonies Angola en Brazilië. Brazilië boomt en is alleszins bereid het oude moederland te helpen; Angola boomt niet, maar verdient gouden bergen aan aardolie en diamanten, die het zijn bevolking belooft maar die verdwijnen in de zakken van de kleine corrupte kliek rond José Eduardo Dos Santos, een van de langst heersende ‘presidenten’ (zeg maar gerust dictators) van Afrika, die maar wat graag triomfantelijk investeert in het land van de oude bazen.
En zo maakt Saramago’s vlot zich op om uit te varen en lijkt wat een warhoofdige bovennatuurlijke fantasie werd genoemd werkelijkheid te worden. Een fantasie die geheel past binnen het oeuvre van de Nobelprijswinnaar. Veel van zijn romans vertrekken vanuit een: ‘wat als...’, of, ‘stel nou eens dat...’, om wat onmogelijk leek vervolgens te laten gebeuren. In Het verzuim van de dood neemt de dood vrijaf en houdt het sterven op, in Het beleg van Lissabon voegt de hoofdpersoon het woord 'niet' toe aan de zin 'De kruisvaarders besloten de Portugezen te helpen en verandert de loop van de geschiedenis en in De stad der blinden raakt iedereen zijn gezichtsvermogen kwijt. Telkens biedt het Saramago de kans om, als de politieke humanist die hij is, zijn gedachten, opvattingen en bezorgdheid kenbaar te maken. Zijn bezorgdheid over Europa blijkt achteraf terecht, zij het op een iets andere manier. Of de barst een scheur wordt en Portugal ook werkelijk op drift raakt, hangt af van de tros die het nu nog vasthoudt aan de Brusselse kade.